Uitspraak 201809518/3/R1


Volledige tekst

201809518/3/R1.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,

en

de raad van de gemeente Bergen, NH,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4014 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het gebrek in het besluit van 4 oktober 2018 waarbij het bestemmingsplan "Chacha 2018" is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 5 maart 2020 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Chacha 2018" gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

[appellante] heeft bij brief van 28 april 2020 haar zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2018

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 27 november 2019 onder 9.1 vastgesteld dat de raad ten opzichte van het ontwerpplan in artikel 6, lid 6.3.2, onder a, van de planregels de zinsnede "vooraf advies is ingewonnen bij de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit over de vraag of" heeft toegevoegd. In lid 6.3.2, onder b, van de planregels is ten opzichte van het ontwerpplan de zinsnede toegevoegd "in het advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit". Deze zinsneden zijn niet opgenomen in het bestreden besluit zoals de raad dat heeft vastgesteld, maar later aangebracht door het plan te wijzigen op onder meer www.ruimtelijkeplannen.nl. Het plan stemde in zoverre niet overeen met het plan zoals de raad dat heeft vastgesteld en op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt. De Afdeling oordeelde in de tussenuitspraak dat het noch de raad, noch enig ander vrij staat om zonder een expliciet daartoe genomen nader besluit een aanpassing aan te brengen op de verbeelding en/of in de planregels die in overeenstemming zijn met het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en die met dat besluit ter inzage zijn gelegd, nadat dat besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6740, onder 14).

2.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 27 november 2019 onder 16.2 voorts overwogen dat voor zover voor het effectueren van het gebruik als restaurant of café een omgevingsvergunning is vereist, artikel 10, lid 10.1 van de planregels bepaalt dat toetsing plaatsvindt aan de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009. Als daaraan wordt voldaan, acht de raad de wijze waarop wordt voorzien in parkeergelegenheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. In de tussenuitspraak oordeelde de Afdeling dat het echter niet is uitgesloten dat een restaurant of café kan worden gerealiseerd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is vereist. In dat geval is niet geborgd dat in de daarbij behorende parkeerbehoefte wordt voorzien op een wijze die in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. Toetsing aan de Notitie Ruimtelijk Parkeerbeleid 2009 is dan immers niet aan de orde. Gelet hierop oordeelde de Afdeling in de tussenuitspraak dat wat betreft de bestemming vermeld in artikel 3, lid 3.1, onder a en onder b, van de planregels, niet adequaat is onderzocht of in voldoende mate in parkeergelegenheid kan worden voorzien.

3.    Gelet op deze overwegingen in de tussenuitspraak is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 4 oktober 2018 in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het beroep van [appellante] tegen het besluit van 4 oktober 2018 gegrond is en dat dit besluit vernietigd dient te worden, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, onder a en b van de planregels en artikel 6, lid 6.3.2, onder a en b, van de planregels voor zover daarin zinsneden zijn toegevoegd betreffende het benodigd advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit.

4.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om de hiervoor vermelde gebreken, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, te herstellen.

De raad diende daartoe, met inachtneming van overweging 9.1 van de tussenuitspraak, een nieuw besluit te nemen waarbij artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels wordt gewijzigd door vaststelling van een andere planregel. Hierbij wees de Afdeling er overigens op dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat aanvragen voor een omgevingsvergunning die zien op cultuurhistorische waarden uit het gemeentelijke beleid hoe dan ook worden voorgelegd aan de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit en dat de zinsneden omtrent de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit daarom niet in artikel 6, lid 6.3.2, onder a en b, van de planregels opgenomen hadden hoeven worden, hetgeen [appellante] niet gemotiveerd had betwist.

5.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad tevens opgedragen om zich nader te beraden over artikel 3, lid 3.1, onder a en b van de planregels. De raad diende daartoe, met inachtneming van overweging 16.2 van de tussenuitspraak, nader te motiveren dat bij wijziging van gebruik, zonder dat een omgevingsvergunning is vereist, in parkeergelegenheid wordt voorzien in een omvang die of op een zodanige wijze dat de raad in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening, dan wel een nader besluit te nemen ten aanzien van deze bestemmingen.

6.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen. Ten aanzien van het gebrek dat was geconstateerd in overweging 9.1 van de tussenuitspraak betreffende de zinsneden over de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit (CCK) stelt de Afdeling vast dat de raad deze zinsneden uit artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels heeft gehaald.

6.1.    Artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels luidt nu als volgt:

"a. de bevoegdheid tot afwijken zoals bedoeld in lid 6.3.1, wordt uitsluitend toegepast indien de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden niet onevenredig worden aangetast.

b. hierbij wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitplan Bergen Centrum d.d. december 2009 en worden de volgende waarden betrokken:

[…]."

7.    Ten aanzien van het gebrek als bedoeld in overweging 16.2 van de tussenuitspraak betreffende het onderwerp parkeren, stelt de Afdeling vast dat de raad de restaurant- en caféfuncties uit artikel 3, lid 3.1, van de planregels heeft geschrapt.

7.1.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt nu als volgt: "De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een horecabedrijf in de vorm van een appartementenhotel;

b. ten hoogste één dienstwoning;

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca- erf 1': erven en tuinen bij horecabedrijven;

d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca- erf 2': erven en tuinen bij hoofdgebouwen op aangrenzende bouwpercelen;

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel- erf ': erven en tuinen bij bedrijven en detailhandelsbedrijven;

f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals magazijn- en werkruimten, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken, erven, tuinen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater."

Het beroep tegen het herstelbesluit

8.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben".

9.    De Afdeling stelt vast dat het herstelbesluit een besluit tot wijziging van het oorspronkelijke bestreden besluit is en dat het herstelbesluit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is. Het beroep van [appellante] is van rechtswege gericht tegen dit besluit. Hetgeen [appellante] in haar zienswijze naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.

9.1.    De Afdeling stelt voorts vast dat het gebrek ten aanzien van de zinsneden over de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit met het herstelbesluit is hersteld en dat de zienswijze van [appellante] zich hier niet tegen richt. De Afdeling zal daarover dan ook geen inhoudelijke uitspraak doen.

Termijn

10.    [appellante] stelt in haar zienswijze dat de raad niet binnen de in de tussenuitspraak gestelde termijn van zestien weken, die eindigde op 18 maart 2020, aan de opdracht heeft voldaan. De raad heeft weliswaar bij besluit van 5 maart 2020 het herstelbesluit genomen, maar heeft vervolgens dit besluit pas op 15 april 2020 bekendgemaakt, aldus [appellante].

10.1.     De tussenuitspraak verplicht, gelet op artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb, het gebrek te herstellen binnen de daartoe gestelde, tot 18 maart 2020 lopende, termijn. De Afdeling heeft ervoor gekozen om niet terstond na het verstrijken van die termijn het onderzoek te sluiten, dit mede in verband met de uitbraak van het coronavirus. De Afdeling ziet daarom geen beletsel om, ondanks het te laat verzenden van het herstelbesluit, het besluit van 5 maart 2020 inhoudelijk in deze einduitspraak te betrekken.

Het betoog slaagt niet.

Restaurant- en caféfuncties

11.    [appellante] kan zich niet verenigen met het herstelbesluit, voor zover de raad de restaurant- en caféfuncties uit artikel 3, lid 3.1, van de planregels heeft geschrapt. De enige beroepsgrond die [appellante] in dit verband naar voren heeft gebracht, behelst de stelling dat nu de restaurant- en caféfuncties voorheen wel in het bestemmingsplan waren opgenomen en eerst na het instellen van beroep zijn verwijderd uit het bestemmingsplan, haar positie door het herstelbesluit ontoelaatbaar is verslechterd. Volgens haar is er strijd met het zogenoemde verbod van ‘reformatio in peius’. Zij wijst in dit verband op een uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:413, onder 8.

11.1.    [appellante] heeft in beroep, voorafgaand aan de tussenuitspraak van 27 november 2019, aangevoerd dat het plan weliswaar aan de parkeernorm voor het appartementenhotel voldoet, maar dat het plan eveneens voorziet in een restaurant- en caféfunctie hoewel daarvoor geen parkeerplekken in het plan zijn voorzien.

Deze beroepsgrond heeft geleid tot een herstelopdracht aan de raad. De raad was naar aanleiding van de in de tussenuitspraak geformuleerde opdracht gehouden het bestemmingsplan, voor zover het de restaurant- en caféfuncties betrof, te heroverwegen. Deze opdracht verplichtte de raad te bezien of hij het aantal parkeerplaatsen kon verhogen zodat de functies behouden konden blijven, dan wel te bezien of de restaurant- en caféfuncties in het bestemmingsplan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geschrapt dienden te worden. De raad heeft voor de laatste optie gekozen en geconcludeerd dat handhaving van de restaurant- en caféfuncties niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, gelet op het beperkte aantal parkeerplekken ter plaatse, wat [appellante] overigens niet heeft betwist, en het feit dat er geen ruimte is voor nieuwe parkeerplekken.

De Afdeling stelt vast dat het herstelbesluit van de raad hiermee voldoet aan de in tussenuitspraak geformuleerde opdracht. Om die reden is, anders dan [appellante] meent, geen sprake van schending van het verbod van reformatio in peius.

11.2.    Gelet op het voorgaande verschilt deze zaak van de zaak die heeft geleid tot de door [appellante] genoemde uitspraak van 13 februari 2019. Reeds daarom leidt de verwijzing naar die uitspraak niet tot een ander oordeel.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.    De conclusie is dat de gebreken met het herstelbesluit zijn hersteld. Het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond.

13.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen, NH, van 4 oktober 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chacha 2018" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen, NH, van 4 oktober 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Chacha 2018", voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, onder a en b van de planregels en artikel 6, lid 6.3.2, onder a en b, van de planregels voor zover daarin zinsneden zijn toegevoegd betreffende benodigd advies van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit;

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 5 maart 2020 tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan "Chacha 2018" ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Bergen, NH, tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: duizenddriehonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Bergen, NH, aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

418-928.