Uitspraak 201907572/1/R1


Volledige tekst

201907572/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te IJmuiden, gemeente Velsen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college het wijzigingsplan "Lagersstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door, mr. R.A.J. de Jong en D.W. Bethlehem, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    In het bestemmingsplan "IJmuiden-Oost" (hierna: moederplan) is voor het terrein van het voormalig schoolgebouw "De Vliegende Hollander", op de hoek van de Lagersstraat en de Willebrordstraat in IJmuiden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze maakt het onder een aantal voorwaarden mogelijk voor het college om de bestemming "Maatschappelijk" te wijzigen in de bestemmingen "Wonen", "Tuin", "Verkeer" en "Groen". De wijzigingsbevoegdheid biedt ruimte voor in totaal maximaal 18 woningen (grondgebonden woningen en/of appartementen). Met het wijzigingsplan "Lagersstraat" wordt de bouw van 14 woningen op deze locatie mogelijk gemaakt.

2.    [appellant] woont in de Lagersstraat te IJmuiden, in de directe omgeving van het plangebied. Hij vreest met name voor de extra parkeerdruk als gevolg van de voorziene woningen. Verder is volgens hem niet zorgvuldig gekeken naar de toename van de stikstofdepositie.

3.    [appellant] voert aan dat het wijzigingsplan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen voor de 14 voorziene woningen. Er zijn volgens hem maar 21 parkeerplaatsen voor de woningen beschikbaar, terwijl dat er volgens de norm uit de "Nota parkeernormenbeleid 2015" (hierna: het Parkeernormenbeleid) 27 zouden moeten zijn. Er is dus minimaal een tekort aan 6 parkeerplaatsen, maar waarschijnlijk meer omdat in de berekening parkeerplaatsen worden meegenomen waar nu al, door ruimtegebrek in het omliggende gebied, veel wordt geparkeerd, aldus [appellant]. De extra parkeerplaatsen die volgens het college door het opheffen van het stopverbod in de Willebrordstraat zouden ontstaan, mogen volgens hem niet worden meegeteld, omdat dit stopverbod al was opgeheven voor de vaststelling van dit plan. Verder gaat het college er volgens [appellant] ten onrechte van uit dat in de Ratelsstraat 19 auto’s kunnen parkeren. In de praktijk kan dit volgens hem alleen als aan beide zijden auto’s met twee wielen op de stoep staan, hetgeen verboden is. Het college beroept zich volgens [appellant] verder op een parkeeronderzoek uit 2017, terwijl er zich sindsdien grote wijzigingen in de omgeving van het plangebied hebben voorgedaan. Dit levert volgens [appellant] een andere parkeerdruk op dan waarvan het college is uitgegaan. Volgens [appellant] zou het college dan ook minder woningen in het plan mogelijk moeten maken om zo de parkeerdruk te verlagen.

3.1.    In het moederplan staat dat het plan dient te voldoen aan het Parkeernormenbeleid. Het college heeft toegelicht dat er op grond van het Parkeernormenbeleid 1,9 parkeerplaatsen per woning moeten komen en er dus 27 parkeerplaatsen nodig zijn voor de 14 voorziene woningen. Dit wordt door [appellant] niet bestreden. Er worden volgens het college ook 27 parkeerplaatsen toegevoegd, dan wel toegerekend aan het wijzigingsplan. Er komen 9 nieuwe parkeerplaatsen bij de voorziene woningen zelf en 12 nieuwe parkeerplaatsen aan de noordzijde van de Lagersstraat, ter hoogte van de voormalige school. Er zijn 3 extra parkeerplaatsen beschikbaar door de opheffing van het stopverbod aan de noordzijde van de Willebordstraat. Aan de oostzijde van de Ratelsstraat zijn 3 parkeerplaatsen, die mogen worden toegerekend aan het plan. Uit een gemeentelijk parkeeronderzoek blijkt namelijk dat daar een parkeercapaciteit van 16 is opgenomen, terwijl er ruimte is voor 19 auto’s.

3.2.    Het college en [appellant] gaan beide uit van 27 benodigde parkeerplaatsen. Het college heeft toegelicht dat het stopverbod in de Willebordstraat juist met het oog op de ontwikkeling van deze woningen is opgeheven. Ten tijde van het sluiten van de school was al bekend dat er woningbouw zou komen, in lijn met de wijzigingsbevoegdheid. Het college heeft deze parkeerplaatsen naar het oordeel van de Afdeling dan ook mogen toerekenen aan het plan.

Wat betreft de parkeerplaatsen aan de noordzijde van de Ratelsstraat heeft het college toegelicht dat de stoep ter plaatse breed genoeg is om zonder hinder voor voetgangers of ander gevaar voor de verkeersveiligheid gedeeltelijk op de stoep te parkeren. Dit is in de gemeente, anders dan [appellant] betoogt, ook toegestaan. Er bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze parkeerplaatsen niet kunnen worden gebruikt voor en toegerekend aan de nieuwe woningen.

De gegevens in het parkeeronderzoek uit 2017 zijn volgens het college nog actueel. Het aantal woningen is sindsdien gelijk gebleven, zodat de parkeerdruk niet hoger is. Het college heeft er, gelet op de toelichting op de parkeercapaciteit ter plaatse, naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid vanuit mogen gaan dat er 3 parkeerplaatsen voor de woningen beschikbaar zijn aan de oostzijde van de Ratelsstraat.

Gelet hierop heeft het college naar het oordeel van de Afdeling kunnen concluderen dat er 27 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn voor de voorziene woningen, zodat aan de daaraan gestelde voorwaarde in het moederplan wordt voldaan.

Het betoog faalt.

4.    Volgens [appellant] is het plan in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), omdat dit leidt tot toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het college stelt volgens hem ten onrechte dat de schoolfunctie voor meer verkeersbewegingen zorgde en een hogere stikstofdepositie veroorzaakte dan de 14 te bouwen woningen. Die schoolfunctie bestaat volgens [appellant] echter al sinds 2017 niet meer. Op dit moment worden slechts 2 lokalen in het gebouw verhuurd en gebruikt.

4.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

4.2.    In dit geval beroept [appellant] zich op zijn belang bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving.

4.3.    De bepalingen van de Wnb hebben met name ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1371) volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich de Natura 2000-gebieden Kennemerland-Zuid, op ongeveer 1.100 m en het Noordhollands Duinreservaat op ongeveer 4.500 m afstand. Het dichtstbijzijnde gebied ligt dus op een afstand van ongeveer een kilometer van de woning van [appellant]. Gelet op deze afstanden maken deze Natura 2000-gebieden naar het oordeel van de Afdeling geen deel uit van de directe leefomgeving van [appellant]. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen de individuele belangen van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat hij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op schending van de normen in de Wnb kan beroepen. Nu het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit op basis van deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

5.    [appellant] voert aan dat er schade kan ontstaan aan de al bestaande woningen in de omgeving door de bouw van de nieuwe woningen en dat vanwege de verschillende bouwers niet te achterhalen zal zijn wie daarvoor aansprakelijk is. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen, zodat deze beroepsgrond evenmin tot het door [appellant] beoogde resultaat kan leiden.

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

603.