Uitspraak 201907042/1/R1


Volledige tekst

201907042/1/R1.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Castricum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 juli 2019 in zaak nr. 18/4996 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Castricum.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de activiteiten van [bedrijf] afgewezen.

Bij besluit van 4 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 april 2019 vernietigd, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om handhaving van de Drank- en horecawet. Voor het overige blijft het besluit in stand. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [bedrijf] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. T. van Wissen en S. Hoogland, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] woont op de tweede verdieping van een appartement op het [locatie 1] in Castricum. Het horecabedrijf van [bedrijf] is gevestigd op de begane grond op het [locatie 2] onder de woning van [appellant]. [appellant] stelt overlast te ondervinden van de horeca activiteiten van [bedrijf] en heeft het college gevraagd handhavend op te treden omdat volgens hem onder meer sprake is van strijd met het bestemmingsplan.

2.    Het college stelt dat dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij zijn hoger beroep omdat het horecabedrijf van [bedrijf] definitief is gesloten.

3.    [appellant] stelt dat hij nog procesbelang heeft omdat hij wil voorkomen dat het college in de toekomst, onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak, een soortgelijk horecabedrijf toestaat in de panden onder zijn woning. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte geoordeeld dat de horeca-activiteiten van [bedrijf] onder horeca categorie 2 vielen en dus in overeenstemming waren met hetgeen was toegestaan volgens het bestemmingsplan.

4.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij zijn hoger beroep. De activiteiten van [bedrijf] waartegen volgens hem handhavend moest worden opgetreden omdat deze in strijd zijn met het bestemmingsplan, zijn definitief beëindigd. In zoverre kan hetgeen [appellant] met zijn hoger beroep heeft beoogd, namelijk handhavend optreden van het college tegen de activiteiten van [bedrijf], niet meer worden bereikt. Ook de wens van [appellant] om een oordeel te krijgen over de uitspraak van de rechtbank met het oog op de toekomst levert geen procesbelang op. De rechtbank heeft in haar uitspraak namelijk alleen beoordeeld of de concrete activiteiten van [bedrijf] in dat specifieke geval strijd met het bestemmingsplan opleveren. Indien in de panden opnieuw een horecabedrijf zal komen is het oordeel van de rechtbank in deze uitspaak dan ook niet bepalend voor beantwoording van de vraag of de wijze waarop die nieuwe exploitant zijn horeca activiteiten concreet vormgeeft, strijd oplevert met het bestemmingsplan. Het college heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij, indien wordt verzocht handhavend op te treden tegen een nieuwe exploitant, de situatie opnieuw zal beoordelen. Overigens heeft het college daarbij ook aangegeven dat op grond van het bestemmingsplan niet alleen horeca maar bijvoorbeeld ook detailhandel op deze plek mogelijk is.

5.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Vreugdenhil-Brock, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

603.