Uitspraak 201904340/1/R4


Volledige tekst

201904340/1/R4.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoekster], wonend te Lexmond, gemeente Vijfheerenlanden,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805020/3/A1.

Procesverloop

Bij uitspraak van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805020/3/A1, heeft de Afdeling het verzet van [verzoekster] ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien, evenals de daaraan voorafgaande uitspraken.

[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juni 2020, waar [verzoekster], en het college van burgemeester en wethouders van Vijfheerenlanden (voorheen: Zederik), vertegenwoordigd door A. den Braven, zijn verschenen. Ter zitting is ook [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

1.    De Afdeling heeft op 15 november 2017 in zaak nr. 201609224/1/A1 uitspraak gedaan op het beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam in zaak nr. 16/169. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. In die zaak was een besluit van het college aan de orde waarin het aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een garage/berging op het perceel [locatie] in Lexmond.

[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht om die uitspraak te herzien. Bij uitspraak van 6 juni 2018 in zaak nr. 201709380/1/A1 heeft de Afdeling dat verzoek afgewezen. [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht om die uitspraak te herzien. Bij uitspraak van 26 september 2018 in zaak nr. 201805020/2/A1 heeft de Afdeling dat verzoek afgewezen. Het verzoek is in die uitspraak opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 15 november 2017 in zaak nr. 201609224/1/A1. Tegen de uitspraak van 6 september 2018 in zaak nr. 201805020/2/A1 heeft [verzoekster] verzet gedaan. Bij de uitspraak van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805020/3/A1 heeft de Afdeling het verzet ongegrond verklaard.

2.    [verzoekster] heeft de Afdeling verzocht om de uitspraak van 20 februari 2019 in zaak nr. 201805020/3/A1 te herzien, net als de daaraan voorafgaande uitspraken. Gelet op de omstandigheid dat op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb immer van de oorspronkelijke uitspraak herziening kan worden gevraagd, indien de in dat artikel genoemde feiten en omstandigheden zich voordoen, heeft het doen van een verzoek om herziening van een uitspraak waarbij reeds eerder met toepassing van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb een verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak is afgewezen, geen zin. De Afdeling zal het verzoek van [verzoekster] daarom opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 15 november 2017 in zaak nr. 201609224/1/A1.

3.    Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

4.    In de uitspraak van 15 november 2017 in zaak nr. 201609224/1/A1 heeft de Afdeling onder meer overwogen dat de rechtbank in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de door [verzoekster] aangevoerde gronden die de omgevingsvergunning zelf niet bestrijden buiten de omvang van het geding vallen. [verzoekster] kan zich met die uitspraak niet verenigen. Dat [verzoekster] het niet eens is met deze uitspraak, betekent echter niet dat de uitspraak moet worden herzien. Het bijzondere rechtsmiddel van de herziening biedt immers niet de mogelijkheid om de discussie over punten waarover in de uitspraak is beslist voort te zetten behalve als is voldaan aan de cumulatief gestelde eisen van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het betoog van [verzoekster] ziet echter niet op feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

5.    Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

672.