Uitspraak 201905515/1/R4


Volledige tekst

201905515/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2018 heeft het college zijn beslissing om op 3 september 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 27 juni 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, is verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op maandag 3 september 2018 is aangetroffen naast een ondergrondse container ter hoogte van de Harderwijkstraat 302 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en haar toenmalige adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellante] betwist niet dat de doos van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft gezet. Zij stelt dat zij, toen de doos werd aangetroffen, niet in Den Haag maar op Texel was. Zij stelt dat zij niet kan nagaan wat voor doos het is, omdat de foto's bij het controlerapport bij het besluit onduidelijk zijn.

Zij voert verder aan dat zij oud papier altijd volgens de huisvuilkalender gebundeld op straat aanbiedt en dat zij vaak een melding heeft gedaan omdat het papier niet was opgehaald. Zij wijst erop dat zij op 13 augustus 2018 een melding heeft gedaan en dat zij die avond al haar oud papier weer naar binnen heeft gehaald. Volgens haar is het niet haar verantwoordelijkheid dat oud papier gaat zwerven doordat het niet op de juiste dag en tijd wordt opgehaald. Tot slot wijst zij erop dat zij dozen van de Hoogvliet, waarin zij bestelde boodschappen heeft ontvangen, als verhuisdoos heeft verkocht via Marktplaats. Zij meent dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat er vervolgens met die dozen gebeurt.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Op de foto's bij het controlerapport, dat is bijgevoegd bij het besluit van 24 september 2018, is duidelijk te zien dat het gaat om een uitgevouwen blauw/witte doos voorzien van een adreslabel met daarop de naam en het toenmalige adres van [appellante]. Gelet op het adreslabel is de doos tot [appellante] te herleiden, wat betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden.

Met haar stelling dat zij op 3 september 2018 niet in Den Haag maar op Texel was, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat zij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Ook als ervan wordt uitgegaan dat zij toen op Texel was, kan zij de doos al daarvoor hebben aangeboden.

Verder maken de omstandigheden dat zij haar oud papier altijd volgens de huisvuilkalender op straat aanbiedt, waarbij het soms voorkomt dat het oud papier niet wordt opgehaald en gaat zwerven, en dat zij dozen heeft verkocht op Marktplaats, niet aannemelijk dat [appellante] niet degene is geweest die deze doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat met deze doos is gebeurd.

Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020

687.