Uitspraak 201906155/1/R1


Volledige tekst

201906155/1/R1.
Datum uitspraak: 24 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Zaltbommel,

en

het dagelijks bestuur van Avri,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2019 heeft het dagelijks bestuur locatie Z030R, ter hoogte van het perceel [locatie] te Zaltbommel, aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Bij besluit van 8 juli 2019 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2020, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. M.H. Smit, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn en D. Post, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] woont aan de [locatie] te Zaltbommel, op ongeveer 9,5 m afstand tot locatie Z030R. [appellante] kan zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen, aangezien zij vreest voor aantasting van haar woon- en leefklimaat als gevolg van de aanwezigheid van de orac.

Toetsingskader

2.     Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een orac komt het dagelijks bestuur beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het dagelijks bestuur in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie Z030R heeft kunnen komen.

Gelet op wat is aangevoerd, wordt allereerst beoordeeld of het dagelijks bestuur de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het dagelijks bestuur toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    Het dagelijks bestuur heeft bij de aanwijzing van de locatie Z030R de "Richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen" gehanteerd. De richtlijnen zijn op 19 april 2018 door het algemeen bestuur van Avri vastgesteld.

Inhoudelijk

Verkeersveiligheid

4.    [appellante] stelt dat de orac ten onrechte in de nabijheid van een onoverzichtelijk kruispunt is gesitueerd waar veel fietsende scholieren langskomen. In dit verband stelt [appellante] dat het inzamelvoertuig bij het legen van de orac dichtbij het fietspad, dat zich in de bocht tussen het Rondeel en de Palissade bevindt, zal komen te staan. Dit komt de verkeersveiligheid niet ten goede, aldus [appellante].

[appellante] stelt verder dat er met name voor ouderen en mindervaliden in de nabijheid van de aangewezen locatie een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Zij wijst in dit verband erop dat het Rondeel, waar geen stoep en voetgangersoversteekplaats aanwezig is, zal moeten worden overgestoken om de orac te bereiken. Dit is volgens [appellante] in strijd met richtlijnen 1, 5 en 14.

4.1.    Richtlijn 1 luidt: "De aan te wijzen inzamellocaties dienen zoveel mogelijk overlast te voorkomen voor aangrenzende percelen. Het risico op schade tijdens het laden en lossen aan overige eigendommen (zoals openbare verlichting, dakgevels e.d.) moet zoveel mogelijk beperkt worden. De inzamellocatie dient voor de gebruikers veilig bereikbaar te zijn."

Richtlijn 5 luidt: "De inzamellocaties moeten vanuit de aangewezen woningen goed bereikbaar zijn. Dat betekent dat er op de toeleidende paden geen obstakels mogen staan die de veiligheid in gevaar brengen De inzamellocatie (bruto oppervlak) zelf mag een looppad niet smaller maken dan 1,20 meter. Er dient voor de bereikbaarheid rekening te worden gehouden met rolstoel- en rollatorgebruikers. Bij het aanbrengen van een oprit bij het trottoir dient de minimale breedte 1,5 meter te bedragen. (Bron: BAT Bouw Advies 20 Toegankelijkheid)"

Richtlijn 14 luidt: "Er wordt gestreefd naar een maximale loopafstand van 250 meter, gemeten vanaf de erfgrens. In bijzondere gevallen kan hier van worden afgeweken. In ieder geval kan dit gebeuren vanwege:

a. Techniek (kabels en leidingen in de grond);

b. Bereikbaarheid en veiligheid van de locatie voor inzamelvoertuigen, medewerkers en inwoners;

c. Route-efficiency en doelmatigheid: het is kostbaar om voor een beperkt aantal percelen een extra inzamelvoorziening te plaatsen of een aparte inzamelroute voor minicontainers in stand te houden;

d. Op verzoek van bewoners."

4.2.    Het dagelijks bestuur heeft aan het bestreden besluit het memo van Antea Group van 20 juni 2019 ten grondslag gelegd. In het memo wordt ervan uitgegaan dat het restafval doorgaans te voet wordt weggebracht. Het dagelijks bestuur heeft verder toegelicht dat elk van de 112 aangesloten huishoudens zich binnen 250 m loopafstand van de orac bevindt. Het dagelijks bestuur verwacht dat het beperkte aantal bewoners dat het afval toch met de auto zal wegbrengen, de verkeersveiligheid niet negatief zal beïnvloeden. Het dagelijks bestuur gaat er daarbij vanuit dat er gemiddeld één zak per week per huishouden wordt weggebracht naar de orac. De container heeft een capaciteit van ruim 150 zakken. Het dagelijks bestuur verwacht dat het inzamelvoertuig ongeveer één keer per 9 dagen de container komt legen, zodat de gevolgen van het legen beperkt zijn. Ook vindt er volgens het dagelijks bestuur monitoring plaats om het juiste moment van het legen te bepalen, zodat de orac wordt geleegd op het moment dat de orac (bijna) vol zit.

Daarnaast heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat het Rondeel in een 30 km/uur-gebied ligt. Volgens Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) is 30 km per uur een veilige snelheid voor wegen met mogelijke conflicten tussen gemotoriseerd verkeer en onbeschermde verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers.

4.3.    De Afdeling ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van wat het dagelijks bestuur naar voren heeft gebracht. Het dagelijks bestuur heeft dan ook in de gevolgen voor de verkeersveiligheid in redelijkheid geen aanleiding moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. Daarbij is van belang dat het dagelijks bestuur rekening heeft gehouden met het feit dat fietsende scholieren de locatie passeren. Voorts bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van het dagelijks bestuur dat de orac bereikbaar zal zijn voor mindervaliden en ouderen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het dagelijks bestuur ter zitting heeft toegelicht dat er voor mindervaliden de mogelijkheid bestaat een melding in te dienen bij Avri wanneer er zich problemen voordoen met de toegankelijkheid bij de orac. Indien dit het geval is kunnen er maatregelen worden getroffen om de locatie zodanig in te richten dat deze voor mindervaliden en ouderen goed te bereiken is. Gelet op het vorenstaande zijn de uitgangspunten uit de richtlijnen 1, 5 en 14 in acht genomen.

Het betoog slaagt niet.

Leidingen

5.    [appellante] betoogt dat de aangewezen locatie niet geschikt is vanwege de aanwezigheid leidingen ter plaatse. Dit is volgens [appellante] in strijd met richtlijn 15.

5.1.    Richtlijn 15 luidt: "De inzamellocaties moet kabel-, leiding- en rioleringvrij zijn en vrij zijn van overige objecten. Het verleggen van kabels en leidingen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Indien er geen alternatieve locatie voorhanden is dan wordt overgaan tot aanpassen van de ondergrondse infra."

5.2.    Het dagelijks bestuur heeft, onder verwijzing naar het memo van Antea Group van 20 juni 2019, toegelicht dat er ondergrondse leidingen aanwezig zijn nabij locatie Z030R. Het dagelijks bestuur stelt rekening te hebben gehouden met een vrije ruimte tussen de orac en deze aanwezige leidingen, zodat het risico op schade zoveel mogelijk wordt vermeden. Ter zitting is toegelicht dat de aanwezige, zogenoemde vrijvervalleidingen zonder grote bezwaren kunnen worden omgelegd en dat dit ook is gebeurd.

Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling de aanwezigheid van leidingen ter plaatse van de aangewezen locatie niet problematisch voor de plaatsing van de orac. Gelet hierop zijn de uitgangspunten uit richtlijn 15 in acht genomen.

Het betoog slaagt niet.

Oorspronkelijk aangewezen locatie

6.    [appellante] stelt dat de oorspronkelijk aangewezen locatie nabij de locatie Palissade 7 geschikter is voor de plaatsing van de orac dan de aangewezen locatie, aangezien bij de oorspronkelijk aangewezen locatie geen bezwaren zijn met betrekking tot de verkeersveiligheid en leidingen. Daarnaast stelt [appellante] dat het onduidelijk is om welke reden de oorspronkelijk aangewezen locatie precies is gewijzigd.

6.1.    Het dagelijks bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat de plaatsing van een orac nabij de locatie Palissade 7 ten koste zal gaan van een boom aangezien deze dan gerooid zou moeten worden. Dit heeft volgens het dagelijks bestuur tot gevolg dat deze locatie minder geschikt is voor de plaatsing van een orac. Het dagelijks bestuur wijst hierbij op het uitgangspunt in richtlijn 10 dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met bomen. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur ter zitting toegelicht dat de locatie nabij Palissade 7 minder geschikt is vanwege de autopositie ten opzichte van die locatie. Dit levert volgens het dagelijks bestuur meer problemen op bij het legen van de orac.

Het dagelijks bestuur heeft zich naar het oordeel van de Afdeling om die redenen op het standpunt kunnen stellen dat de locatie aan de Palissade 7 minder geschikt is. Gelet hierop heeft het dagelijks bestuur in wat [appellante] over de oorspronkelijk aangewezen locatie heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding moeten zien om locatie Z030R niet aan te wijzen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020

191-928.