Uitspraak 201906905/1/R4


Volledige tekst

201906905/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van De Bilt,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2019 in zaak nr. 18/4138 in het geding tussen:

Hart VOOR Bilthoven

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2018 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan Residence Vinkenplein B.V. voor het realiseren van een gebouw met commerciële ruimten op de begane grond, 30 woningen op de verdiepingen en een ondergrondse parkeerkelder op een locatie aan het Vinkenplein/Melchiorlaan/Vinkenlaan in Bilthoven (hierna: het perceel).

Bij besluit van 27 september 2018 heeft het college het door Hart VOOR Bilthoven daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 augustus 2019 heeft de rechtbank het door Hart VOOR Bilthoven daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 september 2018 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Residence Vinkenplein B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 15 oktober 2019 heeft het college de bezwaren van Hart VOOR Bilthoven nogmaals ongegrond verklaard.

Hart VOOR Bilthoven heeft een zienswijze ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Gelet op de in Nederland ontstane uitzonderlijke situatie door het uitbreken van het coronavirus en de in verband daarmee door de Nederlandse regering getroffen maatregelen om verspreiding van dit virus te voorkomen, heeft de zitting van 19 mei 2020 geen doorgang kunnen vinden. De Afdeling heeft besloten met toestemming van partijen de zaak zonder zitting af te doen.

2.    Op 19 oktober 2017 heeft Residence Vinkenplein B.V. een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van commerciële ruimten op de begane grond, 30 woningen op de verdiepingen en een ondergrondse parkeerkelder op het perceel. Het perceel heeft gelet op het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Emmaplein en Vinkenplein Bilthoven", vastgesteld door de gemeenteraad van De Bilt op 23 juni 2011 en onherroepelijk sedert 12 september 2012 deels de bestemming "Centrum-1" en deels de bestemming "Horeca". Hart VOOR Bilthoven is een coalitie van verschillende bewonersverenigingen- en organisaties in en om het centrum van Bilthoven en heeft in beroep aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat de goothoogte de in de planregels voorgeschreven hoogte overschrijdt.

Om de bebouwing aan de Melchiorlaan een kleinschaligere en dorpsere uitstraling te geven is niet gekozen voor één overkoepelende kap maar voor vier afzonderlijke dwarskappen. Tussen deze kappen worden zak- of kilgoten gerealiseerd (hierna: "tussengoten"). De tussengoten liggen op 9,50 meter hoogte, maar het college heeft deze tussengoten niet bepalend geacht voor de maximale goothoogte van 7,50 meter die geldt voor de bestemming "Centrum-1" . Om die reden vindt Hart VOOR Bilthoven dat dit bouwonderdeel niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan omdat de maximale goothoogte die geldt voor het bestemmingsvlak "Centrum-1" aldus wordt overschreden. Deze maximale goothoogte wordt volgens het college niet overschreden.

3.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat tussen de vier zadeldaken zich feitelijk goten bevinden, door partijen zakgoten of kilgoten genoemd. Uit de verklaringen van partijen op de zitting is gebleken dat deze tussengoten ook de functie hebben om het regenwater dat van de zadeldaken afloopt te verzamelen, waarna het water door de tussengoten naar een interne afvoer loopt. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2864) waarop Residence Vinkenplein BV zich beroept, is hier niet sprake van een tussenliggend plat dak met enkel een interne regenafvoer. Hier wordt er feitelijk een goot aangebracht, die daadwerkelijk een functie heeft in het verzamelen en afvoeren van regenwater, dat daarna pas intern verder wordt afgevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tussengoten in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de goothoogte in de zin van de planregels. Hieruit volgt dat de goothoogte wordt bepaald door de hoogte van de tussengoten van 9,50 meter. Het bestemmingsplan laat slechts een goothoogte van 7,50 meter toe, die met de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan worden vergroot tot 7,90 meter. Het bouwplan is op dit punt dan ook in strijd met het bestemmingsplan volgens de rechtbank.

4.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Hoger beroep

5.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tussengoten aangemerkt kunnen worden als goten als bedoeld in artikel 3.2 van de planregels. Het college verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2864). Volgens het college zijn de tussengoten vanaf de straat niet zichtbaar en wateren deze tussengoten inpandig af via een verticale regenpijp die door de spouwmuur loopt. Daarnaast wijst het college op een uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3032, waarin is overwogen dat uit de redactie van de bepaling over het meten van de goothoogte volgde dat de planwetgever niet de plaats waar de regengoot is aangebracht bepalend heeft geacht voor de goothoogte, maar de plaats waar het water vanaf druipt, of waar een boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel is aangebracht. Het college betoogt dat de tussengoten geen duidelijk onderscheid maken tussen twee gedeelten van het gebouw. Deze maken immers enkel onderscheid tussen verschillende dakvlakken. De tussengoten zijn daarmee geen onderdeel van het gebouw aan de hand waarvan de goothoogte moet worden vastgesteld, aldus het college.

5.1.    Het begrip "goothoogte" is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. Wel is in artikel 2 van de planregels geregeld op welke wijze de goothoogte moet worden gemeten. Uit artikel 2 volgt dat de planwetgever niet de plaats waar de regengoot is aangebracht, bepalend heeft geacht voor de goothoogte, maar de plaats waar het water vanaf druipt, of waar een boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel is aangebracht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3032). Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is weliswaar een goot aangebracht op een hoogte van 7,90 m, maar is ook een inpandige afwatering aangebracht bij het punt waar de kapconstructies tussen de gebouwen samenkomen. Dat met de tussengoten geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen twee gedeelten van het gebouw en dat de goten van buiten niet zichtbaar zouden zijn betekent niet dat geen sprake is van een goot als bedoeld in het bestemmingsplan. Zonder tussengoten zou het water immers blijven staan tussen de kapconstructies. Anders dan het college betoogt gaat een vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 niet op, omdat in dat geval sprake was van een plat dak en in deze procedure een kapconstructie aan de orde is.

Het betoog faalt.

6.    Verder betoogt het college dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het geconstateerde gebrek kan worden hersteld met toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) waarbij ook de reguliere procedure van toepassing is. Het college verwijst daarbij naar het besluit van 15 oktober 2019 waarbij met toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Bor het besluit van 26 februari 2018 waarbij de omgevingsvergunning is verleend in stand wordt gelaten.

6.1.    De rechtbank heeft niet overwogen dat het college geen omgevingsvergunning zou kunnen verlenen met toepassing van artikel 4 van Bijlage II van het Bor, maar heeft alleen overwogen dat het daarover twijfelt en dat mogelijk de uitgebreide procedure als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) zal moeten worden toegepast. Vanwege die onduidelijkheid heeft de rechtbank volstaan met het vernietigen van het besluit van 27 september 2018. Het toepassen van de bestuurlijke lus is een bevoegdheid van de rechtbank. Gelet op de gegeven toelichting in de aangevallen uitspraak heeft zij kunnen afzien van haar bevoegdheid om de bestuurlijke lus toe te passen.

Het betoog faalt.

7.    Het hoger beroep van het college is ongegrond.

Beroep van Hart VOOR Bilthoven

8.    Het besluit op bezwaar van 15 oktober 2019 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

In dit besluit heeft het college met toepassing van artikel 4, eerste onderdeel, van Bijlage II van het Bor alsnog omgevingsvergunning verleend in afwijking van het bestemmingsplan voor het bouwwerk met een goothoogte van 9,75 m. Daarbij heeft het verwezen naar artikel 14 van de "Beleidsregels artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 Wabo jo. artikel 4 van Bijlage II Bor Gemeente De Bilt 2014" (hierna: de beleidsregels).

9.    Hart VOOR Bilthoven betoogt dat het college zich in het besluit van 15 oktober 2019 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vier dwarskappen van de vier geschakelde appartementengebouwen aan de Melchiorlaan, behoren tot een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan. Verder wordt de in het bestemmingsplan voorgeschreven goothoogte volgens Hart VOOR Bilthoven fors overschreden en is onduidelijk waarom het college van mening is dat het gebruik kan maken van de beleidsregels.

Hart VOOR Bilthoven wijst er verder op dat kort voor het besluit op bezwaar van 27 september 2018 het beleid dat aan het besluit op bezwaar van 15 oktober 2019 ten grondslag is gelegd, is gewijzigd. Hart VOOR Bilthoven wijst er op dat het college al eind september 2018 gebruik had kunnen maken van deze beleidsregel.

9.1.    De Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515, dat artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor niet de beperking bevat dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. Evenmin is de beperking opgenomen, dat de uitbreiding functioneel of bouwkundig moet zijn te onderscheiden van de rest van het gebouw. De Afdeling overweegt dat uit dit artikel ook niet volgt dat de uitbreiding aan de rest van het gebouw ondergeschikt moet zijn. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2953.

Onder een bijbehorend bouwwerk wordt ook een uitbreiding van het hoofdgebouw verstaan. Gelet hierop en de voormelde uitspraken van de Afdeling kan het college dan ook met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning verlenen.

9.2.    In artikel 14 van de beleidsregels staat dat voor wat betreft de wijzigingen, uitbreidingen van of een bijbehorend gebouw bij een ander gebouw waarin de beleidsregels niet voorzien, medewerking aan de afwijkingsprocedure slechts plaatsvindt, indien de locatie en de situering van het plan ruimtelijk naar het oordeel van het college als wenselijk en toelaatbaar worden beschouwd. Het college heeft in het besluit van 15 oktober 2019 toegelicht waarom aan de afwijking een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Zo heeft het college uiteengezet dat de tussengoten inpandig afwateren via een verticale regenpijp, die inpandig door de spouwmuur loopt. De verhoging van de goothoogte door aanleg van de tussengoten leidt volgens het college niet tot een veranderde ruimtelijke uitstraling, omdat het gevelbeeld niet wordt gewijzigd door de plaatsing van de tussengoten, nu deze tussengoten door schijngevels niet zichtbaar zijn. Daarnaast wijst het college er op dat met de verhoging van de goothoogte het aantal te realiseren woningen in de bovenste laag van het appartementencomplex niet wordt vergroot ten opzichte van de situatie waarbij de maximale goothoogte zoals opgenomen in het bestemmingsplan zou worden gerealiseerd. Verder is door het college in het besluit uiteengezet dat de invulling van de maximale bouwmogelijkheden opgenomen in het bestemmingsplan voor een veel grotere impact op de woon- en leefomgeving van omwonenden zou zorgen omdat de bovenste bouwlaag bij het volgen van de maximale bouwmogelijkheden als één massa kan worden gerealiseerd in plaats van de vergunde vier zadeldaken. Al met al stelt het college zich op het standpunt dat het bouwplan een zeer geringe impact op de woon- en leefomgeving van omwonenden heeft en dat voldaan wordt aan de stedelijke randvoorwaarden die door de gemeente zijn opgesteld.

Verder heeft het college de bij het besluit betrokken belangen afgewogen en heeft het college zich op het standpunt gesteld dat van een onevenredige aantasting van de woonsituatie van de aangrenzende woningen geen sprake is.

Gelet op het vorenstaande volgt de Afdeling Hart VOOR Bilthoven niet in haar stelling dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De enkele omstandigheid dat de beleidsregel voor het eerste besluit op bezwaar van 27 september 2018 is gewijzigd maakt niet dat aan het besluit van 15 oktober 2019 geen goede motivering ten grondslag is gelegd.

Het betoog faalt.

10.    Het beroep van Hart VOOR Bilthoven is ongegrond.

Slot en conclusie

11.    Het hoger beroep van het college is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van Hart VOOR Bilthoven tegen het daarna door het college genomen besluit op bezwaar van 15 oktober 2019 is ongegrond.

12.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    verklaart het beroep van Hart VOOR Bilthoven gericht tegen het besluit van 15 oktober 2019 ongegrond;

III.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van De Bilt een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020

700.

BIJLAGE

Het Besluit omgevingsrecht

Artikel 1 van het Bor luidt:

"In deze bijlage wordt verstaan onder:

[…];

bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

Artikel 4 luidt:

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

[…].

De planregels van het bestemmingsplan Emmaplein en Vinkenplein Bilthoven

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

[…];

Artikel 3.1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. detailhandel en daarbij behorende ondergeschikte horeca;

b. dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';

c. horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca',

uitsluitend op eerste bouwlaag, in de kelder en de onderbouw,

en voor:

d. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

uitsluitend op de tweede bouwlaag,

en voor:

e. wonen;

f. aan huis verbonden beroep of bedrijf,

uitsluitend op de overige bouwlagen,

en voor:

g. gebouwde parkeervoorzieningen;

uitsluitend in de kelder en de onderbouw,

inclusief bijbehorende:

h. erven ter plaatse van de aanduiding 'erf';

i. een onderdoorgang ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';

j. toegangswegen, -paden en verblijfsgebied;

k. terrassen;

l. parkeervoorzieningen;

m. erven en tuinen;

n. groenvoorzieningen;

o. nutsvoorzieningen;

p. water;

q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 3.2

Bouwregels

a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

1. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan aangegeven;

2. de hoogte van de eerste bouwlaag mag niet minder dan 3,5 m bedragen;

3. indien het gebouw wordt voorzien van een kap mag de dakhelling niet minder dan 20° en niet meer dan 70° bedragen, met dien verstande dat indien ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 16,5 m en 18 m is aangegeven de dakhelling niet minder dan 5° en niet meer dan 70° mag bedragen;

4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd erf' gelden de volgende regels:

- het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;

5. ter plaatse van de aanduiding 'erf' gelden de volgende regels:

- de goot- en bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 2,5 m en 4,5 m;

- de gronden mogen voor niet meer dan 50% bebouwd worden;

6. er dient voldaan te worden aan het bepaalde in de Wet geluidhinder met dien verstande dat overschrijding van de maximale ontheffingswaarde van 58 dB voor wegverkeerslawaai en/of 68 dB voor spoorweglawaai, zoals bedoeld in deze wet, op de gevel van een gebouw slechts is toegestaan indien ter plaatse een dove gevel wordt gerealiseerd.

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;

2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 m.

De beleidsregels

Artikel 14 van de beleidsregels

"Maatwerk

Voor wat betreft de wijzigingen, uitbreidingen van of een bijbehorend gebouw bij een ander gebouw waarin de beleidsregels niet voorzien, geldt dat medewerking aan de afwijkingsprocedure slechts plaatsvindt, indien de locatie en de situering van het plan ruimtelijk naar het oordeel van het college als wenselijk en toelaatbaar wordt beschouwd. Dit dient te blijken uit de aanvraag die voorzien is van een goede ruimtelijke onderbouwing."