Uitspraak 201903456/1/R3


Volledige tekst

201903456/1/R3.
Datum uitspraak: 17 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Stad aan 't Haringvliet, gemeente Goeree-Overflakkee,

2.    [appellant sub 2], wonend te Stad aan 't Haringvliet, gemeente Goeree-Overflakkee,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "3 Kernen (Den Bommel, Herkingen en Stad aan ’t Haringvliet)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2020, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. R.C. van Wamel, advocaat te Bergen op Zoom, [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. B. de Kuijper, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Multi-Crane International B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.M. van de Laar, advocaat te Leiden, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plangebied omvat de drie dorpskernen van Den Bommel, Herkingen en Stad aan ‘t Haringvliet. Het plan is opgesteld om de juridisch-planologische regeling voor de dorpen te actualiseren.

De beroepen richten zich tegen het plan zoals vastgesteld voor Stad aan ‘t Haringvliet. [appellant sub 1] woont binnen het plangebied, naast het bedrijf Multi-Crane. Hij kan zich niet verenigen met het plan omdat hij vreest voor de gevolgen van het plan voor zijn woon- en leefklimaat. [appellant sub 2] heeft een akkerbouwbedrijf binnen het plangebied. Hij verzet zich tegen de oppervlakte van het bouwvlak dat is toegekend aan de gronden van zijn akkerbouwbedrijf.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep van [appellant sub 1]

Plandeel waartegen het beroep is gericht

3.    Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het plandeel ter plaatse van de gronden van Multi-Crane International B.V. aan de Lieve Vrouwepoldersedijk 8. Aan deze gronden zijn de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - 2" en "vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m" toegekend. Een deel van de gronden heeft tevens de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - portaalkraan" toegekend gekregen. Ter hoogte van het bouwvlak is de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 9" opgenomen. Het perceel van [appellant sub 1] grenst aan deze gronden.

Intensivering bedrijfsactiviteiten

4.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan de bouw van een aanmerkelijk groter bedrijfsgebouw toestaat dan er feitelijk aanwezig is en eerder planologisch was toegestaan. Daarnaast biedt het plan de mogelijkheid om kraanbanen voor portaalkranen met een maximale hoogte van 15 m te bouwen. Deze bouwmogelijkheden leiden volgens [appellant sub 1] tot intensivering van de bedrijfsactiviteiten.

Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn goederenwegvervoerbedrijven en groothandel in machines en apparaten voor de bouwnijverheid toegelaten in de milieucategorie 3.2 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009 (hierna: de VNG-brochure). Al bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Lieve Vrouwepoldersedijk 8" heeft de raad volgens [appellant sub 1] erkend dat niet wordt voldaan aan op grond van de VNG-brochure voor deze bedrijfsactiviteiten aan te houden richtafstanden voor het aspect geluid. De raad heeft destijds geconcludeerd dat er toch sprake was van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat door zich te baseren op het akoestisch rapport "Multi-Crane International/[appellant sub 1] Stad aan ’t Haringvliet" van DGMR van 16 september 2013.

De raad heeft geen nieuw onderzoek naar de bedrijfssituatie van Multi-Crane laten uitvoeren om de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] inzichtelijk te maken. Volgens [appellant sub 1] was dit vanwege de in het plan geboden ruimere bouwmogelijkheden, en de daardoor te verwachten intensivering van de bedrijfsactiviteiten van Multi-Crane, wel vereist.

4.1.    Met de vaststelling van het voorgaande plan "Lieve Vrouwepoldersedijk 8" zijn de bedrijfsactiviteiten op het perceel van Multi-Crane volgens de raad gelegaliseerd.

De raad stelt dat het plan, voor zover er al sprake is van een verruiming van de bouwmogelijkheden op het perceel van Multi-Crane, niet leidt tot intensivering van de bedrijfsvoering. De in het voorgaande plan opgenomen maximumgoothoogte van 5 m is weliswaar losgelaten, maar hiervoor in de plaats is een maximumbouwhoogte van 9 m opgenomen. In het voorgaande bestemmingsplan was de bouwhoogte niet beperkt. In zoverre voorziet het nieuwe bestemmingsplan dus niet in een verruiming, maar eerder in een begrenzing van de bestaande bouwhoogte. Onder het voorgaande plan was het mogelijk om een gebouw met eenzelfde of zelfs grotere bouwhoogte te realiseren.

Ook het toelaten van elektrisch aangedreven portaalkranen leidt volgens de raad niet tot intensivering van de bedrijfsactiviteiten. De totale ruimte voor opslag op het perceel neemt niet toe, waardoor de raad niet inziet op welke wijze het toelaten van portaalkranen een verdere intensivering van de bedrijfsvoering tot gevolg zal hebben. De elektrische kranen zullen volgens de raad een geluidsreductie opleveren ten opzichte van het gebruik van mobiele dieselkranen.

Uit het bovenstaande blijkt volgens de raad dat er geen sprake is van een zodanige wijziging van de situatie dat die aanleiding geeft om aan te nemen dat het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de vaststelling van dit voorgaande plan niet langer als actueel kan worden beschouwd.

4.2.    Artikel 4, lid 4.1.8, van de planregels luidt:

"Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 2':

a. een groothandel in machines en apparaten voor de bouwnijverheid met SBI-code 466.1 uit ten hoogste categorie 3.2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b. een verhuurbedrijf voor roerende goederen met SBI-code 77 uit ten hoogste categorie 2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;

c. een goederenwegvervoerbedrijf met SBI-code 494 uit ten hoogste categorie 3.2 van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten."

Artikel 4, lid 4.2.1, luidt:

"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

[…]

c. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven;"

Artikel 4, lid 4.3.2, luidt:

"Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

[…]

d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - portaalkraan' zijn portaalkranen toegestaan met een maximale hoogte van 15 meter;"

4.3.    Er is sprake van legaal bestaand gebruik op het terrein van Multi-Crane sinds de vaststelling van het bestemmingsplan "Lieve Vrouwepoldersedijk 8". Bij het akoestisch onderzoek uit 2013, dat ten grondslag is gelegd aan het bestemmingsplan "Lieve Vrouwepoldersedijk 8", zijn ten aanzien van de activiteiten van Multi-Crane zelf geen overschrijdingen van de grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus geconstateerd. De vraag die voorligt is of het bestreden plan zodanige wijzigingen ten opzichte van het voorgaande plan bevat dat die wijzigingen aanleiding hadden moeten geven om opnieuw akoestisch onderzoek te verrichten.

De Afdeling stelt vast dat de maximumbouwhoogte ter hoogte van het bouwvlak in het bestreden plan 9 m is; het voorgaande plan kende een maximumgoothoogte van 5 m, maar geen maximumbouwhoogte. De oppervlakte van het bouwvlak is niet gewijzigd. De Afdeling overweegt dat er in zoverre geen sprake is van een verruiming van de bouwmogelijkheden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de maximale bouwmassa niet toeneemt; het vorige plan kende geen maximumbouwhoogte toe maar alleen een maximumgoothoogte en stelde geen voorwaarden aan de helling van het dak.

Het plan staat het gebruik van portaalkranen toe. Ter zitting heeft Multi-Crane toegelicht dat het werk dat met behulp van dieselkranen wordt uitgevoerd, deels uitgevoerd kan worden door elektrische kranen. De elektrische kranen zullen langs kraanbanen bewegen. De Afdeling overweegt dat het gebruik van elektrische kranen langs kraanbanen de planologische mogelijkheid biedt tot een geluidsreductie ten opzichte van het gebruik van dieselkranen.

De Afdeling overweegt dat de raad gelet op het voorgaande geen aanleiding hoefde te zien om nieuw akoestisch onderzoek uit te voeren.

Het betoog faalt.

Landschappelijke inpassing

5.    [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte niet is gemotiveerd waarom het toestaan van portaalkranen met een maximale hoogte van 15 m en de toegekende maximumbouwhoogte voor het bedrijfsgebouw, gelet op de landschappelijke impact en de impact op het woon- en leefklimaat, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. De portaalkranen en hogere loods hebben volgens [appellant sub 1] visuele hinder tot gevolg. Er is sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan en de raad had de belangen die zijn betrokken bij een goede ruimtelijke ordening moeten afwegen, aldus [appellant sub 1].

[appellant sub 1] betoogt dat de gebruiksregels in artikel 3, lid 3.3, onder f, g en h, uit het voorgaande plan, die strekten ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning, ten onrechte niet zijn opgenomen in de planregels van het plan.

5.1.    De raad stelt dat onder het voorgaande plan ook al een forse bouwmassa opgericht kon worden en dat de landschappelijke impact van de toegestane maximumbouwhoogte daarom beperkt is. Het toelaten van rechthoekige bebouwing met een maximumbouwhoogte van 9 m acht de raad passend op deze plek omdat dit bebouwingstype veel voorkomt binnen een bedrijfsbestemming.

Omdat binnen de huidige bedrijfsvoering van Multi-Crane al opslag van kraanonderdelen tot 8 m is toegestaan acht de raad de landschappelijke impact van het toestaan van portaalkranen niet te groot. De portaalkranen passen binnen de bedrijfsvoering op het perceel. Daarnaast dragen de portaalkranen eraan bij dat een groot deel van de interne bewegingen op het bedrijventerrein op een minder geluidsbelastende en duurzamere manier kunnen plaatsvinden. Dat als gevolg hiervan een zekere impact op het landschap ontstaat, acht de raad een aanvaardbaar gevolg hiervan.

De raad stelt dat de gebruiksregels ten aanzien van de opslag in de buitenlucht niet noodzakelijk zijn om een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van het perceel [appellant sub 1] te waarborgen. De goederen die op basis van de opgenomen bestemming opgeslagen mogen worden op het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8, zijn goederen die geen hinder opleveren op de naastgelegen percelen. De opslag van kranen heeft geen stof-, geluid- of geurhinder tot gevolg. Daarom acht de raad het niet langer noodzakelijk de maximale opslag van deze materialen te beperken. De gronden waarlangs de groenvoorziening moet worden aangebracht hebben de bestemming "Recreatie - Paardenweide". Deze percelen kunnen niet tot de woonomgeving van [appellant sub 1] worden gerekend. Voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat is het daarom niet noodzakelijk om langs deze gronden nog langer een verplichting op te nemen die maakt dat de exploitatie van het naastgelegen perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8 alleen aanvaardbaar is als deze inpassing wordt aangebracht. In het voorgaande bestemmingsplan was deze verplichting voornamelijk opgenomen om te garanderen dat er een bepaalde afscheiding tussen beide percelen werd gerealiseerd. Mede vanwege de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt om erf- en perceelafscheidingen op te richten acht de raad het niet langer noodzakelijk dat een verplichting wordt opgenomen die maakt dat de exploitatie van het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8 alleen ruimtelijk aanvaardbaar is als opgaande beplanting wordt aangebracht tussen dit perceel en het perceel met de bestemming "Recreatie - Paardenweide". Ter zitting heeft de raad aangegeven dat het niet gebruikelijk is om dergelijke gebruiksregels in de planregels op te nemen en dat dit daarom in het bestreden plan is nagelaten.

5.2.    Artikel 3, lid 3.3, van de planregels van het bestemmingsplan "Lieve Vrouwepoldersedijk 8" luidt:

" Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

[…]

f. het in lid 3.1 genoemde bedrijfsmatige gebruik is uitsluitend toegestaan, indien uiterlijk 2 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, opgaande beplanting in de gehele bestemming 'Groen' is gerealiseerd en in stand wordt gehouden;

g. opslag van kraanonderdelen met een totale stapelhoogte van meer dan 8 m is niet toegestaan;

h. opslag van overige goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 5 m is niet toegestaan; deze regel is niet van toepassing op kranen."

5.3.    Wat de landschappelijke impact van de portaalkranen en de maximum toegestane bouwhoogte betreft overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de landschappelijke impact aanvaardbaar is. Daartoe is van belang dat de maximaal toegestane bouwhoogte van 9 m binnen het bouwvlak en de maximaal toegestane bouwhoogte van 15 m voor portaalkranen hoogtes zijn die niet ongebruikelijk zijn binnen een bedrijfsbestemming. Verder heeft [appellant sub 1] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel moeten leiden dat dergelijke hoogtes in dit geval onaanvaardbaar zijn.

De specifieke gebruiksregels waarborgden een groenvoorziening en voorkwamen opslag in de vorm van hoge stapels onderdelen en goederen. Deze regels boden waarborgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en voor de ruimtelijke uitstraling naar de omgeving. De raad heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze gebruiksregels ontbreken in het bestreden plan. Dat de opgeslagen stapels geen stof-, geluid- of geurhinder tot gevolg hebben betekent niet dat [appellant sub 1] daarvan geen visuele hinder kan ondervinden. [appellant sub 1] heeft, gelet op de ligging van zijn perceel, baat bij een groenvoorziening als afscheiding tussen het perceel van Multi-Crane en het perceel met de bestemming "Recreatie - Paardenweide". Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoogt slaagt.

Molenbiotoop

6.    De kraanbanen en het bedrijfsgebouw kunnen worden opgericht op een afstand van ongeveer 200 m van het middelpunt van de molen "De Korenaar" aan de Molendijk 79. Ter zitting heeft [appellant sub 1] bevestigd dat hij zicht heeft op deze molen. [appellant sub 1] betoogt dat de locatie van Multi-Crane binnen de molenbiotoop van de molen ligt. De afbeelding in artikel 34, lid 34.4.2, van de planregels suggereert dat er sprake is van een stelling- en beltmolen, terwijl De Korenaar een grondzeiler is. Op een afstand van 200 m zal de maximale hoogte van nieuwe bouwwerken, zoals in dit geval de kraanbanen en het nieuwe bedrijfsgebouw, minder dan de door middel van die afbeelding gesuggereerde hoogte van 6,66 m mogen bedragen. Met een toegestane hoogte van 15 m voor de kraanbanen en een maximumbouwhoogte van 11 m voor het bedrijfsgebouw wordt volgens [appellant sub 1] niet voldaan aan de 1:30-regel zoals vastgelegd in artikel 34, lid 34.4.2, van de planregels.

6.1.    De raad stelt dat artikel 8:69a Awb zich verzet tegen de vernietiging van het bestemmingsplan op basis van hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ten aanzien van de molenbiotoop. De regels ten aanzien van de molenbiotoop zijn primair opgenomen om de onbelemmerde windvang van een molen te garanderen. Het belang waar van [appellant sub 1] voor opkomt is het waarborgen van zijn woon- en leefklimaat. Aanvullend hierop merkt de raad op dat [appellant sub 1] op ongeveer 200 m afstand van de molen woont, waardoor er ook geen sprake is van een dusdanige verwevenheid van belangen dat [appellant sub 1] toch een beroep kan doen op deze bepalingen.

Dat de molen die staat op de in het bestemmingsplan ter illustratie opgenomen afbeelding over hoe het onderste punt van de wiek moet worden bepaald, niet overeenkomt met de ter plaatse aanwezige molen, is volgens de raad onvoldoende om aan te nemen dat artikel 34, lid 34.4.2, van de planregels rechtsonzeker is. De afbeelding geeft aan hoe deze bepaling moet worden uitgelegd. Het enkele feit dat in Stad aan ’t Haringvliet geen stellingmolen maar een grondzeiler staat maakt de betekenis van de in de afbeelding weergegeven 1:30-lijn in de bepaling niet anders. Het onderste punt van de wiek moet ter plaatse op basis van de feitelijke situatie worden vastgesteld.

In dit geval is de molen op een dijk gesitueerd en deze dijk komt ruim boven het maaiveld van het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8 uit, hetgeen van belang is bij het bepalen van de maximaal toegelaten bouwhoogte binnen de molenbiotoop.

6.2.    Artikel 2, lid 2.3.3, van de Verordening Ruimte 2014 luidt:

"Lid 1 Molenbiotoop

Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 9 Cultureel erfgoed’, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

b. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:

i. voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;

ii. voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek."

Artikel 34, lid 34.4.2, van de planregels luidt:

"Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400m' gelden voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:

a. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van nieuwe bebouwing of beplanting niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk of beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek."

Artikel 34, lid 34.4.3, luidt:

"Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 34.4.1 en 34.4.2 ten behoeve van het oprichten van gebouwen en andere bouwwerken, in die situaties waarin geen belangrijke zichtlijnen aanwezig zijn en/of vrije windvang reeds beperkt is, mits het zicht en/of vrije windvang niet verder beperkt worden. Het bevoegd gezag wint ten behoeve van besluitvorming omtrent afwijking schriftelijk advies in bij een deskundige instantie zoals bijvoorbeeld Vereniging De Hollandsche Molen."

6.3.    Voor zover de raad een beroep doet op het relativiteitsvereiste, overweegt de Afdeling dat artikel 2.3.3 van de Verordening, voor zover deze bepaling ziet op de vrije windvang van de molen, ziet op de bescherming van het gebruik van de in de provincie aanwezige molens. [appellant sub 1] is eigenaar noch exploitant van de molen. Derhalve strekt de regeling in zoverre kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellant sub 1]. Zoals eerder overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1581, zien deze bepalingen evenwel tevens op het zicht op de molen en daarmee ook op bescherming van het belang van omwonenden met zicht op de molen, waaronder [appellant sub 1]. De raad heeft onvoldoende weersproken dat [appellant sub 1] zicht heeft op de molen. Anders dan de raad betoogt, kan derhalve niet worden gezegd dat [appellant sub 1] zich beroept op een norm die kennelijk niet strekt ter bescherming van zijn belang. In geval van een gegrond beroep staat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg aan vernietiging van het besluit in zoverre.

6.4.    De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak op 200 m afstand van het middelpunt van de molen ligt. Uit artikel 34, lid 34.4.2, van de planregels volgt dat op 200 m afstand van het middelpunt van de molen de hoogte van nieuwe bebouwing niet meer mag bedragen dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Uit de afbeelding bij het artikel blijkt dat de 1:30-lijn op een afstand van 200 m van het middelpunt van de molen tot een hoogte van 6,66 m leidt.

De portaalkranen worden in artikel 4, lid 4.2.3, onder d, van de planregels aangemerkt als bouwwerken en mogen op grond van dit artikel maximaal 15 m hoog zijn. Artikel 4, lid 4.2.1, in combinatie met de aanduiding "maximum bouwhoogte" op de verbeelding maakt ter plaatse van het bouwvlak nieuwe bebouwing mogelijk tot 9 m hoog. De raad heeft gewezen op het hoogteverschil tussen het perceel de Lieve Vrouwepoldersedijk 8 en de Molendijk 79. Uit het Actueel Hoogtebestand Nederland blijkt dat het hoogteverschil ongeveer 2,5 m betreft. De maximale hoogte voor nieuwe bebouwing of beplanting mag op het perceel de Lieve Vrouwepoldersedijk 8, gelet op planregel artikel 34, lid 34.4.2, en dit hoogteverschil ruim 9 m bedragen, ervan uitgaande dat het onderste punt van de verticale wiek gelijk is aan 0. Nu artikel 4, lid 4.2.3, onder d, van de planregels een grotere bouwhoogte mogelijk maakt dan artikel 34, lid 34.4.2, van de planregels en daardoor onduidelijk is welke maximumbouwhoogte geldt voor de kraanbanen, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Het betoog slaagt.

Beroep [appellant sub 2]

Plandeel waartegen het beroep van [appellant sub 2] is gericht

7.    Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het plandeel ter plaatse van de gronden aan de [locatie 1]. Aan deze gronden is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Deze gronden maken deel uit van het akkerbouwbedrijf van [appellant sub 2].

Omvang bouwvlak

8.    [appellant sub 2] betoogt dat zijn verzoek om het bouwvlak te vergroten ten onrechte niet is ingewilligd. Zijn akkerbouwbedrijf van 60 ha beschikt over een bouwvlak van 0,25 ha. Volgens [appellant sub 2] is dit beneden de gebruikelijke norm. [appellant sub 2] voert aan dat hij hier contact over heeft gehad met een beleidsadviseur van de gemeente, die hem adviseerde om een groter bouwvlak aan te vragen en meedeelde dat de verdere invulling later zou volgen.

De conserverende aard van het bestemmingsplan kan volgens [appellant sub 2] geen belemmering vormen voor vergroting van het bouwvlak, omdat de bestemming "Agrarisch" blijft. [appellant sub 2] voert aan dat de gebruikelijke norm voor de oppervlakte van het bouwvlak gehanteerd had moeten worden, omdat de bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf anders in haar groeimogelijkheden wordt beperkt.

8.1.    De raad stelt dat het bestemmingsplan conserverend van aard is en dat daarom alleen ontwikkelingen die al in eerdere separate plannen zijn vastgesteld worden opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor deze ontwikkelingen is in het kader van deze separate bestemmingsplannen al onderzoek gedaan naar de ruimtelijke aanvaarbaarheid daarvan. Voor de door [appellant sub 2] gewenste ontwikkeling staat onvoldoende vast in hoeverre deze ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is. In de directe omgeving van het perceel [locatie 1] bevinden zich meerdere woningen. Het vergroten van het bouwvlak op dit perceel zou tot gevolg hebben dat het bouwvlak op ongeveer 17 m van een burgerwoning zou komen te liggen. Dit betekent dat het ook mogelijk is bebouwing tot op die afstand van deze woning te realiseren. Daarmee kunnen de agrarische activiteiten dichter bij woonbebouwing worden uitgevoerd. In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt voor agrarische bedrijven, afhankelijk van het type bedrijf, een richtafstand van 30 tot 100 m. Omdat deze afstand niet gehaald wordt, is het geen vanzelfsprekendheid dat de door [appellant sub 2] gewenste ontwikkeling strekt tot een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 2] heeft nagelaten bij zijn verzoek gegevens of bescheiden te voegen waaruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling wel strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Een tekening met het gewenste bouwblok is volgens de raad een onvoldoende concreet plan.

8.2.    In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Het is derhalve geen valide argument van de raad om nieuwe initiatieven niet mee te nemen, uitsluitend vanwege de conserverende aard van het plan. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld een concreet initiatief voor uitbreiding van het bouwvlak in overweging te willen nemen, maar dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd niet concreet genoeg is.

8.3.    [appellant sub 2] heeft in zijn zienswijze verzocht om het agrarische bouwvlak aan de [locatie 1] uit te breiden, zodat de agrarische activiteiten, die nu ook nog deels plaatsvinden op het perceel [locatie 2], daar geconcentreerd kunnen worden. Bij de zienswijze was een schets van de gewenste uitbreiding gevoegd.

Het op de schets weergegeven bouwvlak is groter dan de bouwvlakken tezamen die in het voorgaande plan zijn toegekend aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. [appellant sub 2] heeft bij de zienswijze geen stukken overgelegd waaruit blijkt van een concreet plan voor uitbreiding van zijn bedrijf, bijvoorbeeld een situatietekening met een gewenste indeling van het perceel met nieuwe bebouwing. Dat [appellant sub 2] overleg heeft gevoerd met een beleidsadviseur van de gemeente, laat onverlet dat hij zijn voornemen om de bedrijfsvoering te willen concentreren op één locatie onvoldoende concreet aan de raad had gepresenteerd. Er is geen sprake van een zodanig concreet voornemen dat de raad dit bij de vaststelling van het plan had moeten betrekken. Met dit voornemen hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden en hij hoefde daarom geen groter bouwvlak aan het bestreden plandeel toe te kennen.

Het betoog faalt.

Totstandkoming plan

9.    [appellant sub 2] betoogt dat planprocedure onzorgvuldig is verlopen omdat voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen contact is opgenomen met hem als indiener van de zienswijze.

9.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. In deze procedure is [appellant sub 2] in de gelegenheid geweest om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. [appellant sub 2] heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. De naar voren gebrachte zienswijze van [appellant sub 2] is beantwoord in de nota van zienswijzen.

Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat er verder ten onrechte geen contact met hem is opgenomen als indiener van een zienswijze, stelt de Afdeling voorop dat zo’n contactmoment geen deel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure. Dat er geen contact heeft plaatsgevonden tussen [appellant sub 2] en de raad voorafgaand aan de vaststelling van het definitieve plan kan daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Conclusie

10.    In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel ter plaatse van het bedrijf Multi-Crane op het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8 te Stad aan ‘t Haringvliet is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

11.    Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Proceskosten

12.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 1] te worden veroordeeld.

13.    Voor zover het [appellant sub 2] betreft, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vaststelling van het bestemmingsplan "3 Kernen (Den Bommel, Herkingen en Stad aan ’t Haringvliet)" voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel ter plaatse van het bedrijf Multi-Crane op het perceel Lieve Vrouwepoldersedijk 8 te Stad aan ’t Haringvliet;

III.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.060,40 (zegge: duizendzestig euro en veertig cent), waarvan € 1.050,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020

288-944.