Uitspraak 201904076/1/R2


Volledige tekst

201904076/1/R2.
Datum uitspraak: 17 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te Kelpen-Oler, gemeente Leudal,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 april 2019 in zaak nr. 18/1208 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leudal.

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2017 heeft het college geweigerd om aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van 33 Amerikaanse eiken op de Hunselerdijk te Kelpen-Oler en 16 zomereiken op de Kuiperweg te Kelpen-Oler.

Bij besluit van 10 april 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.T. Onbelet, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Heideman en L.W.E. Helwegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] teelt frambozen en aardbeien op stellingen.

[gemachtigde] heeft namens [appellante] op 31 januari 2017 een aanvraag ingediend voor het kappen van 33 Amerikaanse eiken en 16 zomereiken gelegen langs zijn perceel, en het herplanten van 40 groene beuken. De 33 Amerikaanse eiken staan op eigen grond van [appellante], de 16 zomereiken deels op grond van de gemeente en deels op eigen grond. Uit het advies "Kap en herplant bomen [locatie] te Kelpen", dat op 5 januari 2017 is opgesteld door bureau Pouderoyen Compagnons en bij de aanvraag is overgelegd, volgt dat [appellante] de eikenbomen wil kappen omdat zij tot opbrengstderving van circa € 6.000,00 per jaar leiden door schaduwwerking op de geteelde gewassen. Daarnaast leiden, zo blijkt uit het advies, de bladeren van de eikenbomen tot een verminderde grasgroei op de paden tussen de stellingen, ontstaat door de schaduw van de eikenbomen en ophopend vocht algvorming op het folie van de stellingen waardoor op de gewassen nog minder licht valt, hebben de eikenbomen veel dood hout waardoor sprake is van gevaar voor vallend hout en zijn de eikenbomen zeer gevoelig voor de eikenprocessierups.

Het college heeft de gevraagde kapvergunning op grond van de landschappelijke en beeldbepalende waarde van de eikenbomen, als bedoeld in artikel 4:11b, aanhef, onder b en onder d, van de destijds geldende Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leudal (hierna: de APV), geweigerd. De eikenbomen zijn volgens het college beeldbepalend in het karakteristieke landschap, vooral omdat de omgeving een zeer open karakter heeft. Uit de gemeentelijke bomenlijst volgt dat de Amerikaanse eik esthetisch waardevol is doordat deze beeldbepalend is bij een boerderij/woning en dat de zomereik esthetisch waardevol is doordat deze beeldbepalend is langs een weg. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de belangen van [appellante] die gediend zijn met het kappen van de eikenbomen niet zwaarder wegen dan het belang bij het behoud van de eikenbomen. In de belangenafweging heeft het college onder meer betrokken dat de eikenbomen door beheer en onderhoud nog minimaal 15 jaar hun functie kunnen vervullen en waarde kunnen behouden, de eikenbomen onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing van 6,2 hectare aardbeienstellingen waarvoor in 2015 omgevingsvergunning is verleend, [appellante] een verminderde opbrengst ten gevolge van schaduwwerking van de eikenbomen had kunnen voorzien toen zij de keuze maakte om op deze locatie zacht fruit te telen, en de overige hinder door de eikenbomen met andere maatregelen eenvoudig op te lossen en te voorkomen is.

Wettelijk kader

2.    Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g en slot, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:

"Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 2.18 luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening."

Artikel 4:11, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV luidde ten tijde van belang:

"Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen die staat vermeld op de gemeentelijke bomenlijst."

Artikel 4:11b luidde:

"De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

[…]

b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

[…]

d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

[…]."

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep relevant, geoordeeld dat het college de kapvergunning heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [appellante] die gediend zijn met het kappen van de eikenbomen niet zwaarder wegen dan het belang bij het behoud van de eikenbomen. [appellante] kan zich hier niet mee verenigen.

Hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college haar belangen onvoldoende heeft betrokken in de belangenafweging. Volgens [appellante] zijn niet al haar belangen, als opgenomen in de aanvraag, meegenomen in de belangenafweging. Ook is door het college niet het daadwerkelijke schadebedrag van € 68.100,00 per jaar in de belangenafweging meegenomen. Dat [appellante] dit bedrag, dat op 12 juli 2018 is vastgesteld door een deskundige, niet ten tijde van de besluitvorming heeft ingebracht, is omdat haar telkens is voorgehouden dat op basis van de aanvraag de verlening van een kapvergunning van gemeentewege geen problemen zou opleveren. Verder is het volgens [appellante] onbegrijpelijk dat het college zo zwaar tilt aan het kappen en vervangen van de eikenbomen, omdat deze eikenbomen vanwege hun slechte conditie over een periode van ongeveer 10 jaar toch moeten worden gekapt. [appellante] stelt daarnaast dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de eikenbomen onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing van de 6,2 hectare aardbeienstellingen. Die landschappelijke inpassing bestaat uit het aanbrengen van hagen, aldus [appellante]. Ten slotte is het college volgens [appellante] willekeurig te werk gegaan door het advies van de raadscommissie Fysiek niet af te wachten alvorens te beslissen op de aanvraag. [appellante] meent dat zij erop mocht vertrouwen dat het college de aanvraag zorgvuldig zou afhandelen. De rechtbank heeft dit miskend, aldus [appellante].

4.1.    Op grond van het ten tijde van belang geldende "Bomenbeleids- en beheerplan Gemeente Leudal 2009-2018" wordt een kapvergunning voor bomen die staan vermeld op de gemeentelijke bomenlijst in de regel niet verleend. Vast staat dat de eikenbomen als esthetisch waardevol zijn opgenomen op de gemeentelijke bomenlijst. Een reden om van dit beleidsuitgangspunt af te wijken, kan zijn dat het belang dat gediend wordt met het kappen van de bomen zwaarder weegt dan het belang bij het behoud van de bomen, aldus dit beleid. Dat het college in dit geval meer gewicht heeft toegekend aan het behoud van de eikenbomen dan aan het financiële belang van [appellante] en zich op het standpunt heeft gesteld dat de overige hinder met minder verstrekkende maatregelen te verhelpen is, betekent niet dat de rechtbank heeft miskend dat het college de belangen van [appellante] onvoldoende heeft onderkend.

De Afdeling overweegt met de rechtbank dat het schadebedrag van € 68.100,00 is vastgesteld na het besluit op bezwaar, zodat het college dit bedrag niet heeft kunnen meenemen in de belangenafweging. De Afdeling volgt [appellante] niet in haar stelling dat zij het schadebedrag niet eerder dan op 12 juli 2018 heeft kunnen laten vaststellen, nu [appellante] er ten tijde van de weigering van de kapvergunning op 1 mei 2017 al van op de hoogte was dat het college haar (financiële) belangen niet voldoende zwaarwegend achtte. Op zitting heeft [appellante] nog gesteld dat na 12 juli 2018 door een deskundige een lager schadebedrag is vastgesteld. De Afdeling heeft geen stuk ontvangen waaruit dit blijkt. Ook voor een aangepast schadebedrag geldt echter dat dit is vastgesteld na het besluit op bezwaar.

Dat de eikenbomen vanwege een slechte conditie over een periode van ongeveer 10 jaar toch moeten worden gekapt, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt. Het door [appellante] ingebrachte advies van 5 januari 2017 en het verkennend natuurwaardenonderzoek dat op 14 december 2016 is opgesteld door bureau Peeters Econsult beantwoorden alleen de vraag of een omgevingsvergunning kan worden verkregen voor het kappen van de eikenbomen. Het door het college ingebrachte rapport van 25 september 2019 van Pius Floris Boomverzorging Bunde bevat daarentegen een "visual tree assessment", waarin de huidige toestand van de 49 eikenbomen is beoordeeld. De Afdeling constateert dat uit dit rapport volgt dat geen van de eikenbomen in een slechte conditie verkeert. Enkele eikenbomen verkeren in een redelijke of matige conditie. Uit de aanbevelingen van het rapport volgt echter niet dat dit zou moeten leiden tot het kappen van deze bomen. In plaats daarvan wordt geadviseerd om de eikenbomen in 2021 opnieuw visueel te controleren, binnen drie maanden de de kwaliteit en stabiliteit te bepalen van de eikenbomen die zijn aangemerkt voor nader technisch onderzoek, de eikenbomen waarvoor in het rapport snoeimaatregelen zijn opgenomen, door middel van de voorgestelde snoeimethode te onderhouden, de attentiebomen jaarlijks visueel te controleren en de onderhouds- en inspectiefrequentie te verhogen van de Amerikaanse eiken met zwaar dood hout in de kroon. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het rapport van 25 september 2019 te twijfelen.

De Afdeling constateert dat uit de ruimtelijke onderbouwing, behorend bij de aanvraag uit 2015 voor het realiseren van 6,2 hectare aardbeienstellingen, volgt dat de eikenbomen wel degelijk onderdeel uitmaken van de landschappelijke inpassing daarvan. Op zitting heeft Helwegen, adviseur Groen, Natuur en Landschap van de gemeente Leudal, aangegeven dat de bestaande groenstructuren het beginpunt van een landschappelijke inpassing vormen. In dit geval waren de eikenbomen die bestaande groenstructuren. Voor de inpassing van de 6,2 hectare aardbeienstellingen hoefde, vanwege de aanwezigheid van die eikenbomen, dan ook alleen hagen te worden aangeplant. Hadden de eikenbomen er niet gestaan, dan had voor de landschappelijke inpassing een meer robuuste aanplant moeten worden gerealiseerd, aldus Helwegen. De landschappelijke inpassing van de 6,2 hectare aardbeienstellingen bestaat, anders dan [appellante] stelt, dan ook niet alleen uit de aangebrachte hagen. Gelet hierop was [appellante] bekend met deze functie van de eikenbomen toen zij besloot ter plaatse aardbeien op stelling te gaan telen, waarvoor zij in 2015 omgevingsvergunning heeft gevraagd en verkregen.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen en anders dan [appellante] stelt, hoefde het college geen advies van de raadscommissie Fysiek af te wachten alvorens op de aanvraag te beslissen. Deze adviescommissie voor de raad van de gemeente Leudal, noch de raad zelf, hebben een rol in de besluitvormingsprocedure omtrent het al dan niet verlenen van de hier aan de orde zijnde omgevingsvergunning.

De Afdeling is, gelet op het voorgaande, met de rechtbank van oordeel dat het college de aanvraag met de vereiste zorgvuldigheid in behandeling heeft genomen, alle belangen voldoende heeft afgewogen en in redelijkheid de kapvergunning heeft kunnen weigeren.

Het betoog faalt.

5.    [appellante] verwijst in haar hogerberoepschrift voor het overige naar haar eerder in beroep aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op deze gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellante] heeft in haar hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. In hetgeen [appellante] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020

531-955.