Uitspraak 201906825/1/R1


Volledige tekst

201906825/1/R1.
Datum uitspraak: 17 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Zeewolde,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019, bekendgemaakt op 1 augustus 2019, heeft het college het "Aanwijzingsbesluit ondergrondse containers voor restafval in de kern van Zeewolde" vastgesteld. Hierbij is onder meer locatie ZW52, aan het einde van Molenrak, aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A. Damstra en J.A. Zandvoort, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college locaties aangewezen waar orac’s worden geplaatst. Onder meer locatie ZW52, aan het einde van Molenrak op het trottoir ter hoogte van Vlietstroom, is aangewezen als locatie voor het plaatsen van een orac. [appellant] woont aan [locatie], vlakbij locatie ZW52. Hij kan zich niet verenigen met de aanwijzing van die locatie. Volgens hem is locatie ZW52 niet geschikt als locatie voor een orac en zijn er alternatieve locaties die wel geschikt zijn.

2.    Bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van een orac komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie ZW52 heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college locatie ZW52 geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van locatie ZW52 vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan locatie ZW52, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor locatie ZW52, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    Bij het bepalen van locaties voor orac’s hanteert het college een aantal criteria. Deze criteria houden in:

- de loopafstand tussen de verste woning en de container bedraagt niet meer dan 300 meter;

- in de grond zitten veel kabels en leidingen. Hiermee moet rekening gehouden worden bij de keuze van de containerlocaties;

- er kunnen niet meer dan om en nabij 140 woningen aangesloten worden op één container;

- het voertuig dat de containers komt legen moet er "goed bij kunnen" zonder dat er overlast of onveilige situaties ontstaan;

- de locatie van de container mag niet ten koste gaan van de (verkeers)veiligheid.

4.    [appellant] betoogt dat het college locatie ZW52 in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen als locatie voor een orac. Hij vreest voor verkeersonveilige situaties, omdat er op de route langs de aangewezen locatie veel in- en uitgaand verkeer is en de aangewezen locatie vlakbij een onoverzichtelijke bocht is gelegen. Door het stoppen van auto’s van gebruikers van de orac en het inzamelvoertuig zullen volgens hem gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan. Dit ziet hij nu al gebeuren bij het gebruik en het legen van de (tijdelijke) bovengrondse container op de aangewezen locatie. Ook zullen er gevaarlijke verkeerssituaties ontstaan omdat de orac op het trottoir is voorzien en rolstoelgebruikers daardoor vaker de rijbaan op rijden. Verder zal beeldbepalend groen worden aangetast, omdat de orac dichtbij een kastanjeboom komt te staan en als gevolg van het legen van de orac de boom beschadigd zal raken. Daarnaast wijst hij erop dat de orac vlakbij diepgelegen riolering is voorzien en dat de orac bij werkzaamheden aan de riolering in de weg staat, omdat dan de grond op de locatie van de orac ontgraven moet worden. Omdat het waterschap waarschijnlijk niet gekend is in de aanwijzing van locatie ZW52, zal de orac door de aanwezigheid van de riolering uiteindelijk mogelijk nog dichter bij de kastanjeboom moeten worden geplaatst. Tot slot doet de orac afbreuk aan het aanzicht van de wijk en de gebruiksmogelijkheden van het nabijgelegen ontmoetingspunt.

4.1.    Het college heeft uiteengezet dat de aangewezen locatie voldoet aan de criteria en daarom geschikt is als locatie voor plaatsing van een orac. Het betoog van [appellant] geeft geen reden om hieraan te twijfelen. In aanmerking genomen dat de orac op loopafstand van de woningen die op de orac zijn aangesloten is gepositioneerd, zullen de meeste gebruikers te voet of eventueel met de fiets hun restafval naar de orac brengen. Voor zover gebruikers het restafval toch met de auto naar de orac zullen brengen, zullen de auto’s doorgaans hooguit slechts enkele minuten stilstaan. Verder heeft het college toegelicht dat de orac vanwege een pasjessysteem alleen kan worden gebruikt door bewoners van de op de orac aangesloten woningen en bewoners worden aangemoedigd om zoveel mogelijk afval te scheiden, zodat er zo min mogelijk restafval is. Weliswaar ligt de aangewezen locatie in de nabijheid van een bocht, maar het college heeft toegelicht dat de route langs de aangewezen locatie geen doorgaande hoofdroute is zodat het verwacht dat slechts bestemmingsverkeer van de route gebruikmaakt. Bovendien heeft het bovengrondse gedeelte van de orac een beperkte omvang, zodat niet aannemelijk is dat de orac het zicht voor het verkeer zal belemmeren. In aanmerking genomen dat het trottoir 5 meter breed is, is er genoeg ruimte voor rolstoelgebruikers en is niet aannemelijk dat zij als gevolg van de aanwezigheid van de orac vaker de rijbaan op rijden. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat de aanwezigheid van de orac op de aangewezen locatie zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Daarnaast wordt de orac hooguit twee keer per week geleegd en zal dit slechts drie à vier minuten duren, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de invloed van het legen van de orac op de verkeersveiligheid beperkt zal zijn. Gelet hierop heeft het college wat betreft verkeersveiligheid locatie ZW52 geschikt mogen achten.

Evenmin ziet de Afdeling in de aanwezigheid van de kastanjeboom aanleiding tot het oordeel dat het college locatie ZW52 niet geschikt heeft mogen achten. Het college heeft toegelicht dat de kruin van de kastanjeboom zich op 4 meter afstand tot de orac zal bevinden, zodat niet verwacht wordt dat de boom beschadigd zal raken als gevolg van het legen van de orac. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de orac wegens het nabijgelegen riool uiteindelijk mogelijk dichter bij de boom geplaatst moet worden omdat het waterschap waarschijnlijk niet is gekend in de aanwijzing van locatie ZW52, kan de Afdeling niet volgen. Het college heeft toegelicht dat de gemeente Zeewolde eigenaar en beheerder is van het gemeentelijke rioleringsstelsel en dus eindverantwoordelijk voor het goed functioneren van de riolering. Als het college de locatie van de orac wenst te wijzigen, zal het een nieuw aanwijzingsbesluit moeten vaststellen. Op dit moment is dat niet aan de orde. Verder heeft het college toegelicht dat het de verwachting is dat de komende tientallen jaren de grond voor het riool niet ontgraven hoeft te worden en dat als dit wegens uitzonderlijke omstandigheden toch nodig blijkt te zijn, dit gevolgen heeft voor alle in het tracé van het riool aanwezige elementen. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het niet reëel is om vanwege een dergelijke veronderstelling een andere locatie aan te wijzen dan locatie ZW52.

Daarnaast past de orac volgens het college esthetisch in de omgeving, omdat het grootste gedeelte van de orac zich ondergronds bevindt en het bovengrondse gedeelte een beperkte omvang heeft. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, hoewel de orac een zichtbaar element in de omgeving is, de aanblik van de wijk en de gebruiksmogelijkheden van het nabijgelegen ontmoetingspunt hierdoor niet onaanvaardbaar worden verstoord.

Het betoog faalt.

5.    [appellant] betoogt dat het college had moeten kiezen voor alternatieve locaties, die volgens hem geschikter zijn. Daartoe wijst hij op de grasvelden bij Vlietstroom 27 en 53. Op deze locaties is minder doorgaand auto- en fietsverkeer en worden inritten voor garages niet belemmerd. Er staan geen bomen in de weg en de locaties zijn goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig. Daarnaast geldt voor beide locaties dat de loopafstand korter is ten opzichte van de aangewezen locatie, aldus [appellant]. Wat Vlietstroom 53 betreft heeft het college zich in het verweerschrift ten onrechte op het standpunt gesteld dat die locatie ongeschikt is door de aanwezigheid van kabels en leidingen, aldus [appellant].

5.1.    Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, heeft het college locatie ZW52 geschikt mogen achten voor het plaatsen van een orac. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestelde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat het college niet in redelijkheid voor die locatie heeft kunnen kiezen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college heeft toegelicht dat de loopafstand voor een aantal woningen in het verzorgingsgebied tot de alternatieve locaties weliswaar korter is dan tot de aangewezen locatie, maar dat de aangewezen locatie vanwege de ligging aan de rand van de wijk het voordeel heeft dat het inzamelvoertuig niet door de wijk hoeft te rijden. Bovendien voldoet de aangewezen locatie aan het criterium dat de loopafstand tussen de verste woning en de orac niet meer dan 300 meter bedraagt. Daarnaast heeft het college toegelicht dat weliswaar is gebleken dat er in het grasveld bij Vlietstroom 53 geen kabels en leidingen liggen, maar dat het grasveld minder geschikt is als locatie voor een orac. Daartoe heeft het college toegelicht dat rondom de orac bestrating aangelegd zou moeten worden en dat dit een onwenselijke versnippering van het grasveld tot gevolg heeft.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] aanvoert geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

Het betoog faalt.

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2020

195-855.