Uitspraak 201905082/1/A3


Volledige tekst

201905082/1/A3.
Datum uitspraak: 10 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Woonsquare B.V., gevestigd te Nieuwegein,

appellante,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 mei 2019 in zaak nr. 17/128 in het geding tussen:

Woonsquare

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college bij Woonsquare een dwangsom van € 5000,00 ingevorderd wegens overtreding van de Winkeltijdenwet en de Verordening winkeltijden Nieuwegein 2012.

Bij besluit van 7 december 2016 heeft het college het door Woonsquare daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 22 mei 2019 heeft de rechtbank het door Woonsquare daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Woonsquare hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2020, waar Woonsquare, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.

Overwegingen

Samenvatting

1.    Woonsquare heeft op 7 november 2016 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 juli 2016. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat Woonsquare buiten de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en er geen reden was op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kon worden geacht. Woonsquare is het daarmee niet eens, omdat, naar zij stelt, het besluit van 14 juli 2016 haar niet of veel later heeft bereikt.

1.1.    Het hoger beroep gaat over de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college terecht het door Woonsquare gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en over de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in de bezwaarfase van het horen heeft mogen afzien. Het antwoord op beide vragen is ja. Dat betekent dat Woonsquare geen gelijk krijgt. In de hiernavolgende overwegingen wordt uitgelegd waarom.

Beoordeling van het hoger beroep

- Verzending van het besluit van 14 juli 2016

2.    Artikel 6:7 van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken." Artikel 6:8, eerste lid, luidt: "De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt." Artikel 6:11 luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."

2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3883), hanteren de hoogste bestuursrechters als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

2.2.    Vaststaat dat het college het besluit van 14 juli 2016 niet aangetekend heeft verzonden. Het is daarom aan het college om aannemelijk te maken dat het besluit is verzonden.

2.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van 14 juli 2016 van de juiste adressering is voorzien. De door het college overgelegde minuut van het besluit van 14 juli 2016 is gericht aan het filiaal van Woonsquare aan De Liesbosch 70 in Nieuwegein. Dit adres staat ook als zodanig in het uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd. Dat, zoals Woonsquare stelt, alle post normaal per e-mail aan het hoofdkantoor wordt verzonden, betekent op zichzelf niet dat de vestiging van Woonsquare aan De Liesbosch 70 geen post kan ontvangen of het besluit van 14 juli 2016 niet heeft ontvangen. Verder kan Woonsquare niet worden gevolgd in haar stellingen dat het betreffende filiaal in Nieuwegein geen brievenbus heeft en dat er geen post wordt bezorgd. Daargelaten dat Woonsquare deze stellingen niet heeft gestaafd, blijkt uit het door het college overgelegde afschrift van track-and-trace dat een stuk dat per aangetekende post is verzonden aan het adres van het betreffende filiaal is ontvangen.

2.4.    Op de minuut van het besluit van 14 juli 2016 staan voormelde datum en een stempel met de tekst "verzonden 18 juli 2016". Daarnaast staat op de minuut een minuutafstempeling met een handmatig gezette paraaf. Het college heeft toegelicht dat een minuutafstempeling met een paraaf de registratie van verzending inhoudt. Alleen medewerkers van de afdeling Post DD vullen dat in en houden dat bij. Verder is van enige problemen bij de postbezorging niet gebleken. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het aannemelijk is dat het college het besluit van 14 juli 2016 aan Woonsquare heeft verzonden. Omdat Woonsquare buiten de gestelde termijn van zes weken haar bezwaarschrift heeft ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, heeft het college haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt niet.

- Afzien van horen in bezwaar

2.5.    Het betoog van Woonsquare dat het college ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar, slaagt niet. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op deze door Woonsquare ook in beroep naar voren gebrachte grond ingegaan. De Afdeling ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

Slotsom

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2020

689.