Uitspraak 201907884/1/R4


Volledige tekst

201907884/1/R4.
Datum uitspraak: 10 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 september 2019 in zaak nr. 18/6824 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalten.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2018 heeft het college aan [appellante] een last onder bestuursdwang opgelegd.

Bij besluit van 16 november 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2020, waar [appellante] bij gemachtigde mr. D. Teeuwsen, rechtsbijstandverlener te Hengelo (Gelderland) en het college, vertegenwoordigd door H.R.J. Visser en L. Mulder, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De opgelegde last onder bestuursdwang heeft betrekking op een gebouw op het perceel Beestmanweg (ongenummerd) te Aalten, dat voorheen een kippenschuur was en in 2008 zonder vergunning is verbouwd tot een jachthut / beheersgebouw ten behoeve van de jacht op en het beheer van het landgoed "Beestman". Volgens het college is het gebruik van het gebouw als jachthut of beheersgebouw in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Aalten 2004" en de Omgevingsverordening Gelderland. Het college heeft bij besluit van 10 april 2018 een omgevingsvergunning voor het bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan geweigerd. Het college heeft vervolgens [appellante] gelast het gebouw te verwijderen en verwijderd te houden en de grond rondom het gebouw te verwijderen en af te voeren.

2.    Niet in geschil is dat de jachthut/ beheersgebouw is gerealiseerd zonder een vereiste omgevingsvergunning zodat sprake is van een overtreding. Het college was dus bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat. Zij stelt dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied Aalten 2004" ("Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007) van toepassing is. Op grond van artikel 43, vierde lid, van de planvoorschriften kan alsnog vergunning worden verleend, aldus [appellante]. Daartoe heeft zij op 2 oktober 2019 een vergunningaanvraag heeft ingediend.

3.1.    Artikel 43, eerste lid, van de planvoorschriften bepaalt dat een bestaand bouwwerk gedeeltelijk kan worden vernieuwd en/of veranderd indien:

a. de inhoud van het gebouw niet wordt vergroot en het bouwwerk naar zijn aard (meer) in overeenstemming wordt gebracht met het plan, dan wel blijft binnen de categorie waartoe het behoort en

b. geen andere afwijkingen van het plan ontstaat.

Op grond van artikel 43, vierde lid, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van artikel 43, eerste lid, voor het vergroten van de inhoud van de in het eerste lid bedoelde gebouwen tot een maximum van 10% van de oorspronkelijke inhoud.

3.2.    In 1961 is een bouwvergunning verleend voor een kippenhok. Het kippenhok viel onder het overgangsrecht van het in 2004 in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied Aalten 2004". Bij de "Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007 is dit overgangsrecht bestendigd. Het college stelt dat bij de verbouwing van het kippenhok in 2008 het gebouw met 19% is vergroot en artikel 43, vierde lid, van de planvoorschriften daarom niet van toepassing is. Daarbij is het college uitgegaan van een in 1961 vergunde bouwhoogte van 2.70 m. Deze bouwhoogte staat op de bij vergunning behorende bouwtekening.

[appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanduiding op de tekening onjuist is en een bouwhoogte van 2.90 m is vergund. Maar ook wanneer de vergroting van de inhoud minder dan 10 % zou bedragen, is het college niet bereid de vrijstelling te verlenen, omdat het gebruik is gewijzigd en niet past in het bestemmingsplan. Daarnaast heeft college gesteld en is onbestreden dat het verlenen van een vergunning in strijd is met artikel 2.7.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland.

Onder deze omstandigheden kan - zoals de rechtbank ook heeft geconcludeerd - niet worden gesproken van een concreet zicht op legalisering, op grond waarvan het college niet tot handhaving mocht overgaan. Dat [appellante] op 2 oktober 2019 opnieuw een vergunningaanvraag heeft ingediend, maakt dat niet anders. Overigens heeft het college deze aanvraag bij besluit van 26 november 2019 afgewezen.

Het betoog faalt.

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een ambtenaar van bouw- en woningtoezicht van de gemeente Aalten in 2008 een toezegging heeft gedaan die inhoudt dat voor de verbouwing van het kippenhok geen vergunning was vereist.

4.1.     Daargelaten de vraag of een dergelijke toezegging aanleiding had moeten zijn om vergunning te verlenen dan wel om van handhaving af te zien, overweegt de Afdeling het volgende.

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

Het college heeft gesteld dat de bewuste ambtenaar desgevraagd heeft verklaard dat hij de bedoelde toezegging niet heeft gedaan. Hetgeen hij heeft meegedeeld heeft volgens het college geen verdere strekking dan dat het reguliere onderhoud vergunningvrij is. Verder is geen schriftelijk verslag of notitie van het onderhoud met deze ambtenaar opgesteld. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar bedoelde toezegging is gedaan.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2020

190.