Uitspraak 202001141/2/R2


Volledige tekst

202001141/2/R2.
Datum uitspraak: 8 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Voerendaal,

en

de raad van de gemeente Voerendaal,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] te Voerendaal" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[belanghebbende] heeft ook nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2020, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, rechtsbijstandverlener te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.J. Mevis, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [belanghebbende], de eigenaar van de gronden aan [locatie] te Voerendaal, bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

3.    Aan [locatie] in Voerendaal is een veehouderij gevestigd die wordt geëxploiteerd door [belanghebbende]. Het bestreden plan bevat een nieuwe planologische regeling voor de daar aanwezige gronden. Het plan voorziet onder meer in een intensieve veehouderij. Het plan geeft [belanghebbende] de gelegenheid de bestaande veestal op zijn noordelijk gelegen gronden noordwaarts uit te breiden, voerplaten op zijn noordoostelijk gelegen gronden te realiseren en een opslagloods op zijn zuidoostelijke gronden te bouwen. Ten zuidoosten van de gronden van [belanghebbende] liggen de gronden van [verzoeker]. [verzoeker] exploiteert daar een camping en woont daar ook.

4.    [verzoeker] heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend omdat op grond van het plan een omgevingsvergunning voor onder meer de uitbreiding van de bestaande veestal van [belanghebbende] kan worden verleend, welke uitbreiding [belanghebbende] ook op korte termijn wil realiseren. Datzelfde geldt voor het realiseren van de voerplaten. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.

5.    [verzoeker] kan zich niet met het plan verenigen. Hij vreest in het bijzonder voor een aantasting van het woon- en leefklimaat bij zijn woning en voor een aantasting van het verblijfklimaat op zijn camping. [verzoeker] voert onder meer aan dat het plan in strijd met de Omgevingsverordening Limburg 2014 (hierna: de Omgevingsverordening) de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij mogelijk maakt. Ook vreest hij dat de in het plan voorziene sterk toegenomen bouwmogelijkheden op de gronden van [belanghebbende] zullen leiden tot een aantasting van het verblijfklimaat op zijn gronden. Dat geldt in het bijzonder voor de bebouwing die mogelijk is in de zuidoostelijke hoek van het plangebied, omdat die grenst aan zijn gronden.

6.    Aan het plangebied is een agrarische bedrijfsbestemming toegekend. Met uitzondering van een strook in het zuiden, is verder aan het plangebied de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan gronden met een oppervlakte van ongeveer 615 m2 in het noorden van het plangebied is de aanduiding "intensieve veehouderij" toegekend. Het plan maakt daar een bedrijfsmatige tak van een rundvleeshouderij mogelijk. Daarmee staat het plan een intensieve veehouderij als bedoeld in artikel 2.11.1, onder a, van de Omgevingsverordening toe.

Op grond van artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening voorziet een ruimtelijk plan niet in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij buiten een op de kaarten, behorende bij deze verordening, als ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gronden van [belanghebbende] buiten een dergelijk ontwikkelingsgebied liggen. Op grond van artikel 2.11.1, onder b, van de Omgevingsverordening wordt onder een nieuwvestiging van een intensieve veehouderij verstaan: de vestiging van een intensieve veehouderij op een nieuw agrarisch bouwvlak of op een bestaand agrarisch bouwvlak waar nog geen intensieve veehouderij is gevestigd.

In het geldende bestemmingsplan "Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o." is een deel van de gronden, waarop het voorliggende plan betrekking heeft, bestemd als "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Ook is aan deze gronden een bouwvlak toegekend. Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels van dat bestemmingsplan is op deze gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" een intensieve veehouderij toegestaan. Deze aanduiding is in dat bestemmingsplan niet toegekend aan de gronden van [belanghebbende]. Voor het overige kent het plan "Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o." aan de gronden van [belanghebbende] de bestemming "Agrarisch" toe. Op deze gronden mogen gelet op artikel 3, lid 3.2.1, van de regels van dat plan geen gebouwen worden opgericht. Op grond van het geldende plan is op de gronden van [belanghebbende] dus geen intensieve veehouderij toegestaan.

7.    De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voor zover het plan voorziet in de mogelijkheid om een intensieve veehouderij te vestigen buiten de gronden waarop het bouwvlak van het bestemmingsplan "Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o." betrekking heeft, is in ieder geval sprake van de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij als bedoeld in artikel 2.11.1, onder a, van de Omgevingsverordening. Gebleken is dat de hiervoor genoemde noordwaartse uitbreiding van de stal, die het bestemmingsplan "[locatie] te Voerendaal" mogelijk maakt, buiten deze gronden ligt.

Daarnaast wijst de voorzieningenrechter op het volgende. Op grond van artikel 1.9 van de planregels van het bestemmingsplan "[locatie] te Voerendaal" is een agrarisch bedrijf onder andere gericht op het al dan niet intensief houden van dieren. Verder is op grond van dat plan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" een bedrijfsmatige tak van een rundvleeshouderij toegestaan. Hieruit volgt dat binnen de rest van het bouwvlak overal, behalve op de gronden waarop de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - dierenverblijf", betrekking heeft, al dan niet intensief andersoortige dieren, behoudens vleesrunderen, mogen worden gehouden. Dit omvat grofweg alle gronden in het plangebied tot aan de oostelijke perceelsgrens met [verzoeker]. Dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dit niet te hebben beoogd, maakt dit niet anders.

Voor zover de raad stelt dat op tenminste een deel van de gronden reeds een intensieve veehouderij is gevestigd, zodat om die reden geen sprake is van nieuwvestiging, overweegt de voorzieningenrechter dat beantwoording van de vraag of een feitelijk bestaande, maar niet als zodanig bestemde intensieve veehouderij, valt onder het verbod van nieuwvestiging in artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening, nader onderzoek vergt, waartoe een procedure met betrekking tot een verzoek om een voorlopige voorziening zich niet leent.

Gelet op het voorgaande is het plan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met artikel 2.11.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening vastgesteld. Niet is gebleken dat de raad toepassing heeft gegeven aan de uitzonderingsmogelijkheid die in het derde lid van artikel 2.11.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen.

Voor zover de raad een intensieve veehouderij, niet zijnde een rundvleeshouderij, mogelijk heeft gemaakt op de andere gronden van [belanghebbende], dan die waaraan de aanduiding "intensieve veehouderij" is toegekend, terwijl de raad dat niet heeft beoogd, is het plan tevens in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.

8.    Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat op grond van het plan 100% van het bouwvlak mag worden bebouwd. Dit betekent dat op alle gronden binnen het bouwvlak bebouwing mag worden opgericht ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

De raad heeft ter zitting te kennen gegeven de bedoeling te hebben gehad wat betreft bebouwing alleen de uitbreiding van de bestaande stal op de noordelijk gelegen gronden, 2 voerplaten op de noordoostelijk gelegen gronden en een opslagloods ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - dierenverblijf", mogelijk te maken, en dat daarmee qua bebouwing een eindsituatie zou ontstaan.

Echter, het plan voorziet in veel meer bebouwing op de gronden van [belanghebbende]. In zoverre maakt het plan meer mogelijk dan de raad heeft beoogd. Voor zover de raad de belangen van [verzoeker] bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat met betrekking tot onder meer uitzicht, geur en geluid heeft afgewogen, is niet duidelijk in hoeverre daarbij ook met deze ruimere bebouwingsmogelijkheden, die het plan onbedoeld biedt, rekening is gehouden.

Gelet hierop is het plan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Conclusie

9.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen tot uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Weliswaar is door [belanghebbende] toegezegd dat hij geen omgevingsvergunning zal aanvragen voor het realiseren van een opslagloods op zijn zuidoostelijk gelegen gronden voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, zodat in zoverre niet de benodigde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening aan de orde is, maar vanwege de onderlinge samenhang tussen de bestreden besluitonderdelen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het plan in zijn geheel te schorsen.

10.    De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Voerendaal van 12 december 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie] te Voerendaal";

II.    veroordeelt de raad van de gemeente Voerendaal tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

III.    gelast dat de raad van de gemeente Voerendaal aan [verzoeker] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. dr. M. Scheele, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2020

723-880

BIJLAGE

Omgevingsverordening

Paragraaf 2.11 Intensieve veehouderij

Artikel 2.11.1 Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. intensieve veehouderij: het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuiken, vleeskalveren, stieren voor roodvleesproductie, geiten, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, of parelhoenders;

b. nieuwvestiging van intensieve veehouderij: vestiging van een intensieve veehouderij op een nieuw agrarisch bouwvlak of op een bestaand agrarisch bouwvlak waar nog geen intensieve veehouderij is gevestigd;

c. agglomeratielandbouw: landbouwbedrijven waarbij de primaire agrarische productie geïntegreerd wordt met meerdere facetten van de agrarische productiekolom op één locatie;

d. vormverandering: verandering van de vorm van een agrarisch bouwvlak waarbij de oppervlakte per saldo gelijk blijft.

Artikel 2.11.2 Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij

1. Een ruimtelijk plan voorziet niet in de nieuwvestiging van intensieve veehouderij buiten een op de kaarten behorende bij deze verordening als ontwikkelingsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied.

2. Een ruimtelijk plan voorziet niet in de vergroting van een bouwvlak van intensieve veehouderij binnen een op de kaarten behorende bij deze verordening als extensiveringsgebied intensieve veehouderij aangewezen gebied.

3. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op incidentele nieuwvestiging van intensieve veehouderij die per saldo leidt tot een kwalitatieve verbetering van het leefklimaat. Voorwaarde is dat er sprake is van een duurzame vestigingslocatie en er een koppeling is met de beëindiging van vergelijkbare activiteiten elders.

Deze uitzondering geldt niet binnen de Goudgroene Natuurzone en binnen extensiveringsgebieden intensieve veehouderij.

4. Het verbod van het eerste lid is eveneens niet van toepassing op nieuwvestiging in de vorm van agglomeratielandbouw op bedrijventerreinen of ontwikkelingsgebieden glastuinbouw.

Planregels

Artikel 1 Begrippen

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt en boomkwekerijen daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, waaronder mede wordt verstaan een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal. In dit wijzigingsplan wordt hieronder tevens begrepen (ruimte voor) ontvangst van bezoekers, open dagen, verkoop van eigen producten, demonstraties, educatie, zulks ten dienste van en behorende bij de agrarische hoofdfunctie.

1.42 intensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt uitsluitend gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van rundvleesveehouderij; zijnde het houden van vleeskalveren of vleesstieren voor (rood)vleesproductie of een combinatie daarvan.

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat;

1. glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;

2. ter plekke van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - dierenverblijf" het huisvesten van dieren niet is toegestaan;

b. inpandige stalling van kampeermiddelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling";

c. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij is het toegestaan om dieren te houden welke vallen onder de begripsomschrijving "intensieve veehouderij";

d. opslag van landbouwproducten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag landbouwproducten" uitsluitend opslag van landbouwproducten mag plaatsvinden. Ter plaatse van deze aanduiding mogen derhalve geen andere activiteiten plaatsvinden.

met daaraan ondergeschikt:

1. aan huis verbonden beroepen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5.3;

2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3. landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen in de vorm van groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijf - landschappelijke inpassing" overeenkomstig het landschapsplan opgenomen als Bijlage 2 en bijlage 5 bij deze regels;

4. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 12.1.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen

Op de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming, met dien verstande dat gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak";

b. bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" uitsluitend 1 bedrijfswoning mag worden opgericht;

c. de daar bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak"

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" gelden de volgende regels:

a. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;

b. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd;

c. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;

d. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;

e. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduidingen "maximale goothoogte" en "maximale bouwhoogte";

f. gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap, met een dakhelling van minimaal 12° en maximaal 45°, dan wel dezelfde dakhelling als de kap van de bestaande bebouwing als die wordt verbouwd of daarop wordt aangesloten;

g. de inhoud van de bedrijfswoning mag minimaal 250 m³ en maximaal 750 m³ bedragen;

h. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "peil afwijkend" worden de goot- en bouwhoogte gemeten vanaf de bovenkant van de vloer van de bestaande veestal in de hoek van die veestal als aangegeven in bijlage 4 bij de regels.