Uitspraak 201902715/4/R3


Volledige tekst

201902715/4/R3.
Datum uitspraak: 5 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:

Stichting "De Grijpvogel", gevestigd te Ooststellingwerf,

verzoekster,

en

de raad van de gemeente Ooststellingwerf,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Wolvegasterweg 10, Oldeberkoop" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld. De stichting heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    Omdat de overgelegde stukken in deze zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inzicht bieden in de standpunten van partijen en partijen niet in hun belangen worden geschaad, zal de voorzieningenrechter, gelet op het aanwezige spoedeisend belang, uitspraak doen zonder zitting met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.

2.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

3.    Het plan voorziet in de realisatie van maximaal drie vrijstaande woningen, dan wel maximaal twee vrijstaande woningen en één woongebouw met daarin maximaal zes woningen op de locatie van het voormalige buurthuis De Blughut in het dorp Oldeberkoop.

4.    Op 22 april 2020 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woonvilla in het plangebied. Gelet hierop is met het verzoek spoedeisend belang gemoeid.

Inhoudelijk

5.    Blijkens de dossierstukken heeft de stichting zich vanaf eind 2013 ingezet om in het plangebied huisvesting voor met name senioren te ontwikkelen. Zij heeft daartoe op 29 februari 2016 bij het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (hierna: het college) een plan ingediend voor de realisatie van achttien huurwoningen voor voornamelijk senioren. De stichting kan zich er niet mee verenigen dat in het bestemmingsplan dat de raad op 26 februari 2019 heeft vastgesteld de realisatie van deze achttien huurwoningen niet planologisch is mogelijk gemaakt, maar in plaats daarvan is gekozen voor het plan van een andere ontwikkelaar bestaande uit de realisatie van drie vrijstaande woningen, dan wel twee vrijstaande woningen en één woongebouw.

6.    Omdat de statuten van de stichting de verwezenlijking van bouwprojecten niet uitsluit en de stichting zich een groot aantal jaren heeft ingezet om in het plangebied achttien huurwoningen te mogen ontwikkelen, acht de voorzieningenrechter, anders dan de raad stelt, het niet uitgesloten dat de stichting een concreet belang heeft bij het door de raad vastgestelde bestemmingsplan en dat haar beroep daarom ontvankelijk is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om in deze uitspraak inhoudelijk in te gaan op de beroepsgronden van de stichting en te beoordelen of op grond daarvan aanleiding bestaat om het bestemmingsplan in afwachting van de bodemprocedure te schorsen.

7.    Voorafgaand aan de inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden, merkt de voorzieningenrechter op dat de stichting in haar beroepschrift uitgebreid heeft verwezen naar de handelwijze van het college in de fase voorafgaand aan de start van de bestemmingsplanprocedure en de keuze van het college om niet aan haar plan, maar aan het plan van een andere ontwikkelaar voor de realisatie van vrijstaande woningen in het plangebied de voorkeur te geven bij het opstellen van een ontwerpbestemmingsplan. In deze procedure ligt echter niet de handelwijze van het college, maar uitsluitend het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan ter beoordeling voor. Ter beoordeling staat of dit besluit in de bodemprocedure gelet op de aangevoerde beroepsgronden naar verwachting de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.

8.    Volgens de stichting heeft de raad met onvoldoende kennis van het dossier het bestemmingsplan vastgesteld. Zo heeft de raad volgens de stichting nagelaten om zich te verdiepen in de ondeugdelijke gang van zaken waarbij haar bouwplan door het college op misleidende wijze buitenspel is gezet.

8.1.    De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. In het verweerschrift dat namens de raad in de bodemprocedure is ingediend, is erop gewezen dat de volledige zienswijze van de stichting, waarin de stichting de voorgeschiedenis uiteen heeft gezet, aan de raad is voorgelegd en dat de stichting haar zienswijze mondeling heeft toegelicht tijdens de vergadering van de raadscommissie ruimte op 12 februari 2019 en de vergadering van de raad op 26 februari 2019. Dat de raad in de zienswijze van de stichting en de mondelinge toelichting van de stichting geen aanleiding heeft gezien af te zien van de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan, betekent niet dat de raad het bestemmingsplan op basis van een onvoldoende vergaring van de relevante feiten en af te wegen belangen heeft vastgesteld.

9.    De stichting betoogt dat het bestemmingsplan gelet op het type en aantal woningen dat in het plan is mogelijk gemaakt, is vastgesteld in strijd met het door de raad in 2011 vastgestelde "Woonplan gemeente Ooststellingwerf 2011-2020" (hierna: het Woonplan). Het Woonplan voorziet volgens de stichting namelijk niet in de realisatie van vrijstaande woningen in het plangebied, maar in de realisatie van achttien huurwoningen voor de huisvesting van met name senioren. De stichting verwijst hierbij naar het  Uitvoeringsprogramma behorende bij het Woonplan, waarin voor de locatie De Blughut een aantal van achttien nieuwe huurwoningen is vermeld. Omdat het Woonplan en het Uitvoeringsprogramma voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan niet zijn gewijzigd, had het bestemmingsplan volgens de stichting op de locatie van de voormalige Blughut uitsluitend kunnen en mogen voorzien in de realisatie van achttien nieuwe huurwoningen. De stichting stelt in dit verband dat in de gemeente Ooststellingwerf nog steeds een grote behoefte bestaat aan met name huurwoningen voor senioren. Daarbij verwijst de stichting naar de conclusies in het bij de plantoelichting gevoegde rapport "Woningbehoefteonderzoek Oldeberkoop" van BügelHajema van 26 september 2017 (hierna: het woningbehoefteonderzoek). De reden dat de raad desondanks de realisatie van vrijstaande woningen in het plangebied heeft mogelijk gemaakt, is uitsluitend om de hoogst mogelijke grondprijs te realiseren, aldus de stichting.

9.1.    Het Woonplan bevat de doelstellingen en ontwikkelingsstrategie voor de bouw van nieuwe woningen in de gemeente Ooststellingwerf in de periode 2011-2020. In het Woonplan is als hoofddoelstelling vermeld dat wordt gestreefd naar een stabilisatie van het inwoneraantal in de gemeente en dat om dit doel te bereiken ruimte wordt geboden voor de uitbreiding van de woningvoorraad met ongeveer 50 tot 75 woningen per jaar. Dat het aantal woningen dat in het onderhavige bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, past binnen de in het Woonplan geraamde woningbehoefte, wordt bevestigd in het bij de plantoelichting gevoegde woningbehoefteonderzoek en is als zodanig door de stichting niet bestreden.

In het door de raad vastgestelde Woonplan is voor de locatie De Blughut geen specifiek aantal en type woningen voorgeschreven. Dat dit wel het geval is in het door het college in 2011 vastgestelde Uitvoeringsprogramma behorende bij het Woonplan, namelijk achttien nieuwe huurwoningen, betekent niet dat de raad in het onderhavige bestemmingsplan niet in een ander aantal en ander type woningen heeft kunnen voorzien. Naast het feit dat het Uitvoeringsprogramma namelijk niet door de raad is vastgesteld, blijkt ook niet uit het Woonplan dat de raad uitsluitend de projecten op de wijze zoals opgenomen in het later door het college vast te stellen Uitvoeringprogramma wenst te realiseren. Het Uitvoeringsprogramma uit 2011 bevat een voorlopig inzicht van het college wat betreft de wijze waarop de in het Woonplan vermelde woonbehoefte over de verschillende woonplaatsen in de gemeente zou kunnen worden verdeeld. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding om de raad niet te volgen in zijn standpunt dat voor de raad de ruimte bestaat om op basis van nieuwe beleidsmatige inzichten en politiek-bestuurlijke afwegingen de exacte invulling van de in het Woonplan vermelde woningbouwbehoefte te wijzigen, in die zin dat bijvoorbeeld minder woningen en/of een ander type woningen op een bepaalde locatie wordt mogelijk gemaakt dan waarvan het college ten tijde van de vaststelling van het Uitvoeringsprogramma in 2011 uitging.

9.2.    In dit geval heeft de raad op basis van een eigen afweging ervoor gekozen niet te voorzien in de realisatie van achttien nieuwe huurwoningen in het plangebied. Uit de planstukken blijkt dat de raad de voorkeur heeft gegeven aan de realisatie van een beperkt aantal woningen in het plangebied op ruime kavels met een royaal groen voorerf aan de Wolvegasterweg, omdat het volgens de raad gaat om een fraaie locatie bij de entree van het dorp. De raad wenst blijkens de planstukken ter plaatse een beperkte hoeveelheid bebouwing te realiseren om de royale groene opzet van de locatie in het dorpse bebouwingslint te behouden.

Het behoort tot de beleidsruimte van de raad om tot een dergelijke keuze te komen. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat deze beleidskeuze van de raad in de bodemprocedure geen stand zal houden.

9.3.    De stelling van de stichting dat het bestemmingsplan met drie vrijstaande woningen dan wel twee vrijstaande woningen en een woongebouw voor maximaal zes woningen geen huisvesting voor senioren mogelijk maakt, terwijl daaraan blijkens het Woonplan en het woningbehoefteonderzoek een grote behoefte in de gemeente bestaat, deelt de voorzieningenrechter evenmin. Daarbij verwijst de voorzieningenrechter naar de nota van zienswijzen en het woningbehoefteonderzoek, waarin erop is gewezen dat de mogelijkheid bestaat dat de vrijstaande woningen in het plangebied worden uitgevoerd als levensloopbestendige woningen met woonvoorzieningen op de begane grond en dat het in het plan mogelijk gemaakte appartementengebouw door senioren zou kunnen worden benut.

10.    De stichting betoogt tevens dat het bestemmingsplan gelet op de ligging van het plangebied is vastgesteld in strijd met het Woonplan en de in 2009 door de raad vastgestelde "Structuurvisie Ooststellingwerf 2010-2020-2030" (hierna: de Structuurvisie). Zowel in het Woonplan als in de Structuurvisie is volgens de stichting vermeld dat woningen voor het exclusieve segment worden gerealiseerd in de randen van de dorpen en in het buitengebied. Het onderhavige bestemmingsplan is met de mogelijkheid om nieuwe vrijstaande woningen op ruime kavels te realiseren gericht op het exclusieve segment, aldus de stichting. Het plangebied ligt echter niet aan de rand van het dorp of in het buitengebied, maar midden in het dorp Oldeberkoop, aldus de stichting.

10.1.    In het Woonplan is verwezen naar hoofdstuk 9 van de Structuurvisie, waarin enkele hoofdlijnen zijn vermeld voor het toekomstige woonbeleid. In hoofdstuk 9 van de Structuurvisie is onder meer als ambitie vermeld dat er ruimte moet blijven voor het exclusieve segment in de randen van de dorpen en in het buitengebied.

Het enkele feit dat het gemeentelijk woonbeleid als doel heeft om ruimte te behouden voor het exclusieve segment in de randen van de dorpen en het buitengebied, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat niet ook op andere locaties in de gemeente in de realisatie van woningen voor het exclusieve segment zou kunnen worden voorzien. Nog daargelaten de vraag of het plangebied is gelegen midden of aan de rand van het dorp, ziet de voorzieningenrechter daarom ook wat betreft de ligging van het plangebied en het type woningen dat in het plan is mogelijk gemaakt, op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in de bodemprocedure geen stand zal houden.

11.    Tot slot ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding de stichting te volgen in haar standpunt dat, omdat het bestemmingsplan volgens de stichting afwijkt van het Woonplan, in dit geval een zogenoemde verklaring van geen bedenkingen van de raad was vereist. Het besluit van de raad van 18 december 2012, waarnaar de stichting in dit verband verwijst, is in dit geval namelijk niet van toepassing. Dit besluit wijst categorieën van gevallen aan waarin bij de verlening van een omgevingsvergunning door het college geen verklaring van bedenkingen van de raad is vereist. In dit geval gaat het echter niet om de verlening van een omgevingsvergunning, maar om de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is een verklaring van geen bedenkingen van de raad niet vereist, omdat een bestemmingsplan, anders dan bij een omgevingsvergunning die wordt verleend door het college, door de raad zelf wordt vastgesteld.

Conclusie

12.    Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat wat de stichting heeft aangevoerd op voorhand geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2020

810.