Uitspraak 201905149/1/R3


Volledige tekst

201905149/1/R3.
Datum uitspraak: 3 juni 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Zweeloo, gemeente Coevorden,

en

de raad van de gemeente Coevorden,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2], Zweeloo " vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2020, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door J. Hennessy-Jager, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    In het plangebied bevindt zich een perceel met daarop een woonboerderij die bestaat uit twee woningen. De woningen kennen de huisnummers [locatie 1] en [locatie 2] . Op het perceel bevindt zich eveneens een loods. In het bestemmingsplan "Buitengebied Zweeloo" uit 1996, dat gold voorafgaand aan het bestemmingsplan "Buitengebied", was "ten hoogste het bestaande aantal woningen toegestaan". Bij het bestemmingsplan "Buitengebied", vastgesteld op 9 december 2014, is het perceel bestemd als "Wonen", waarbij er per bestemmingsvlak niet meer dan één woonhuis gebouwd mag worden of is toegestaan, tenzij anders aangegeven. Omdat niet was aangegeven dat twee woningen waren toegestaan, was daarmee een van de twee woningen niet langer als zodanig bestemd.

2.     Na de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied"  hebben [appellanten] een verzoek om planschade ingediend. Dit verzoek is toegekend. Met het bestreden bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 5 juli 2018 om planschade in natura toe te kennen door wederom twee woningen mogelijk te maken. Het is de bedoeling om de bestaande situatie op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] correct vast te leggen en de omissie in het bestemmingsplan "Buitengebied" op te heffen.

3.    [appellanten], die eigenaren zijn van het perceel met het erf en de daarop staande woonboerderij [locatie 1] en [locatie 2], kunnen zich niet verenigen met het bestreden plan. Zij zijn het op zich eens met het herstel van de mogelijkheid om twee woningen op het perceel in gebruik te hebben, maar zij vinden dat het plan te weinig mogelijkheden biedt om bijgebouwen te realiseren bij die woningen.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Planregels

5.    Aan het erf van het perceel [locatie 1] en [locatie 2] zijn de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden = 2" en "maximum aantal wooneenheden = 2" toegekend.

Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen in een woonhuis;

b. de waterhuishouding, waaronder retentievoorzieningen zoals vijvers;

c. erfbeplanting c.q. landschappelijke inpassing;

d. paardrijbakken, aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

e. hobbymatig agrarisch gebruik;

met daarbij behorende:

* gebouwen;

* bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

* werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden."

Lid 3.2 van dit artikel luidt:

"Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woonhuizen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal, in welk geval ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' het aantal aaneen te bouwen woonhuizen niet meer en niet minder mag bedragen dan het aangegeven aantal;

b. een woonhuis mag uitsluitend worden gebouwd op de locatie van het huidige woonhuis;

c. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 3 m achter de voorgevel van het woonhuis en niet meer dan 25 m van de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw;

d. de gezamenlijke oppervlakte van het woonhuis en de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 250 m2."

Inhoudelijk

6.    [appellanten] betogen dat bij het bestreden plan de bouwmogelijkheden uit 1972 hersteld hadden moeten worden.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met het bestemmingsplan "Buitengebied Zweeloo" uit 1996 de daarvóór geldende agrarische bestemming van het perceel [locatie 1] en [locatie 2] is gewijzigd in een woonbestemming en dat deze sindsdien is blijven gelden. Van een herstel van de bouwmogelijkheden uit 1972 kan daarom geen sprake zijn.

6.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Zweeloo" uit 1996 de voorheen geldende agrarische bestemming van het perceel [locatie 1] en [locatie 2] is gewijzigd in een woonbestemming. Die woonbestemming is ook aan het perceel toegekend in het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2014 en in het bestreden plan. [appellanten] hebben het toekennen van de bestemming "Wonen" niet bestreden. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij een woonbestemming andere, beperktere bouwmogelijkheden horen dan bij een agrarische bestemming en dat daarom van een terugkeer naar de bouwmogelijkheden uit 1972 geen sprake kan zijn. Het betoog faalt.

7.    [appellanten] betogen dat het plan ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om een schuur te bouwen achter de bestaande loods op het perceel. Zij wijzen erop dat het plan een nieuwe loods of schuur ten behoeve van de woning op [locatie 1] alleen nog maar voor de ramen van deze woning mogelijk maakt. Zij doelen daarmee op een locatie ten zuiden van deze woning. Dit is volgens hen niet aanvaardbaar.

7.1.    De raad stelt dat het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2014 het beginsel van bebouwingsconcentratie kent. Met dat beginsel als uitgangspunt is bij dat plan het vlak met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1] en [locatie 2] tot stand gekomen. Het beginsel van bebouwingsconcentratie houdt in dat het bestemmingsvlak bij voormalige agrarische bouwpercelen, zoals dit perceel, beperkt wordt tot het deel van het kadastrale perceel dat als bijvoorbeeld tuin in gebruik is genomen. Weilanden die bij een woning horen en als zodanig in gebruik zijn, zijn meegenomen in de agrarische gebiedsbestemmingen. Zo wordt voorkomen dat in open gebieden alsnog tuinen of paardrijbakken worden aangelegd of dat bijgebouwen ver achter op het perceel geplaatst kunnen worden.

Om een schuur achter de bestaande loods te kunnen realiseren moet het bestemmingsvlak worden vergroot. De raad ziet evenwel geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie en het bestemmingsvlak te vergroten.

7.2.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

7.3.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het vlak met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 1] en [locatie 2] bij het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1994 tot stand is gekomen door aan te sluiten bij de omvang van het erf. Dit bestemmingsvlak is bij het bestreden plan overgenomen. De bestaande bebouwing is gelegen binnen dit bestemmingsvlak. Voor het realiseren van een schuur achter de bestaande loods zou dit bestemmingsvlak echter vergroot moeten worden en dus de planbegrenzing moeten wijzigen. Voor de gronden achter de bestaande loods geldt op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2014 namelijk de bestemming "Agrarisch met waarden - Essenlandschap". Deze bestemming maakt het realiseren van bijgebouwen in dit geval niet mogelijk.

In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De raad hoefde het bestemmingsvlak niet te vergroten om op die manier een schuur achter de bestaande loods mogelijk te maken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad terecht gesteld dat er binnen het bestemmingsvlak, dat ziet op gronden met een oppervlakte van ongeveer 2.900 m2, voldoende mogelijkheden zijn voor het plaatsen van bijgebouwen voor de woningen met de [locatie 1] en [locatie 2], ook als daarbij op grond van artikel 3, lid 3.2, van de planregels de beperking geldt dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend mogen worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 3 m achter de voorgevel van het woonhuis en niet meer dan 25 m van de dichtstbijzijnde gevel van het hoofdgebouw. Over de stelling van [appellanten] dat de verdeling van het erf zoals die is gehanteerd voor de waardebepaling van dat erf en de twee zich daarop bevindende woningen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken richtinggevend moet zijn voor de regeling in het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat daaraan geen planologische betekenis toekomt. Deze verdeling betekent daarom niet dat een bijgebouw voor een van de twee woningen alleen mag worden gerealiseerd op dat deel van het erf dat volgens die verdeling bij die woning hoort.

Het betoog faalt.

8.    Voor zover [appellanten] hebben gesteld dat zij in het plan ten onrechte de mogelijkheid missen om een garage te bouwen naast de woning op [locatie 1], overweegt de Afdeling dat deze op de door hen ingediende tekening zodanig is gesitueerd dat de bouw daarvan in strijd zou zijn met artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder c, van de planregels. Hierin is bepaald dat bijbehorende bouwwerken uitsluitend mogen worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 3 m achter de voorgevel van het woonhuis. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling hierboven heeft overwogen onder 7.3, zijn er binnen het bestemmingsvlak evenwel andere mogelijkheden om een garage te realiseren. Overigens is in artikel 3, lid 3.4.1, aanhef en onder b, van de planregels ook nog een mogelijkheid tot afwijking van de voornoemde planregel opgenomen. Zoals de raad ter zitting heeft laten weten, staat het [appellanten] vrij om een verzoek bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen om van die afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken. Het betoog faalt.

9.    Hetgeen [appellanten] overigens hebben aangevoerd, heeft geen betrekking op het plan en kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

Conclusie en proceskosten

10.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2020

288.