Uitspraak 201905146/1/R4


Volledige tekst

201905146/1/R4.
Datum uitspraak: 13 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Apeldoorn,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2019 in zaak nr. 18/5819 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2018 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de op het perceel Koninginnelaan 40c te Apeldoorn, na een aanrijding herplaatste reclamezuil van Aldi Groenlo B.V..

Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college en Aldi Groenlo B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Gelet op de in Nederland ontstane uitzonderlijke situatie door het uitbreken van het coronavirus en de in verband daarmee door de Nederlandse regering getroffen maatregelen om verspreiding van dit virus te voorkomen  heeft de zitting van 25 maart 2020 geen doorgang kunnen vinden. De Afdeling heeft besloten met toestemming van partijen de zaak zonder zitting af te doen.

2.    Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor onder meer het oprichten van een bedrijfspand (supermarkt) op het perceel Koninginnelaan 40c te Apeldoorn. Daarbij is ook het plaatsen van een reclamezuil naast het perceel van [appellant A] en [appellant B] met daarop de tekst "Aldi" vergund. Op of omstreeks 25 november 2017 is deze reclamezuil beschadigd geraakt doordat een vrachtwagen met oplegger daartegen aan is gereden. Daarna is de reclamezuil opgehaald, elders gerepareerd en op 16 januari 2018 teruggeplaatst op dezelfde plek.

[appellant A] en [appellant B] hebben op 30 januari 2018 een verzoek om handhaving ingediend bij het college. Volgens hen is de herplaatsing van de gerepareerde reclamezuil niet omgevingsvergunningvrij waardoor het college bevoegd is handhavend op te treden tegen het herplaatsen van de reclamezuil zonder omgevingsvergunning.

3.    Artikel 2.1. eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk;

[…];

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet;

[…]."

Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor)

Artikel 2

"Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

1. gewoon onderhoud van een bouwwerk, voor zover detaillering, profilering en vormgeving van dat bouwwerk niet wijzigen;

[…];."

4.    Het college heeft zich in het bij het besluit van 25 oktober 2018 gehandhaafde besluit van 17 mei 2018 op het standpunt gesteld dat het niet bevoegd is handhavend op te treden tegen het herplaatsen van de reclamezuil. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het repareren van de reclamezuil aangemerkt kan worden als gewoon onderhoud dat omgevingsvergunningvrij is op grond van artikel 2 van Bijlage II van het Bor. Verder is het college subsidiair van mening dat het gelet op de situatie niet redelijk is om over te gaan tot handhavend optreden.

Hoger beroep

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de uitgevoerde werkzaamheden moeten worden beschouwd als gewoon onderhoud in de zin van artikel 2, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor. Daartoe voeren zij aan dat het gehele bouwwerk behalve de fundering is afgebroken en na reparatie is herplaatst. Daarnaast is volgens [appellant A] en [appellant B] geen sprake van onderhoud maar van herstelwerkzaamheden aan de reclamezuil die nodig waren als gevolg van een door Aldi Groenlo B.V. veroorzaakte aanrijding.

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 januari 2016 , ECLI:NL:RVS:2016:162 wordt met "gewoon onderhoud" als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor blijkens de Nota van Toelichting bij het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 140) gedoeld op activiteiten die erop zijn gericht om te behouden wat er is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4953).

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de werkzaamheden die zijn verricht aan de reclamezuil in dit geval moeten worden beschouwd als gewoon onderhoud in de zin van artikel 2, eerste lid, onder 1, van bijlage II bij het Bor. De Afdeling ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat het college bevoegd zou zijn handhavend op te treden tegen de door [appellant A] en [appellant B] gestelde overtreding. Daarbij is van belang dat de activiteiten die volgens hen als overtreding moeten worden aangemerkt er op gericht waren te behouden wat overeenkomstig de daarvoor verleende omgevingsvergunning aanwezig was voordat de aanrijding plaats vond, en dat het gerepareerde bouwwerk wat betreft de omvang en uiterlijke verschijningsvorm na de reparatie daarvan niet is gewijzigd ten opzichte van de bij het besluit van 6 augustus 2014 vergunde en overeenkomstig de vergunning gerealiseerde reclamezuil. Daarnaast is de fundering van het bouwwerk niet verwijderd, is het overige deel van het bouwwerk enkel ten behoeve van het herstel daarvan tijdelijk verwijderd, en zijn met de herstelwerkzaamheden aan het bouwwerk de uiterlijke kenmerken daarvan niet veranderd.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020

700.