Uitspraak 202001157/3/R3


Volledige tekst

202001157/3/R3.
Datum uitspraak: 22 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

de raad van de gemeente Schiedam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Verzamelherziening 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

Tevens hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

3.    De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.    Het bestreden bestemmingsplan biedt een actueel planologisch-juridisch kader voor diverse locaties verspreid over het grondgebied van de gemeente Schiedam, waaronder de locatie [locatie].

[verzoeker] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover daarbij aan het pand op die locatie de bestemming "Gemengd" met de aanduiding "horeca" is toegekend. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestemmingsplan te schorsen, voor zover het gebruik van het pand aan het [locatie] te Schiedam voor horeca 2 niet is toegelaten.

5.    In artikel 5, lid 5.1, onder f, van de planregels is bepaald dat de voor "Gemengd" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "horeca" zijn bestemd voor horeca 1, uitsluitend op de begane grond.

In artikel 1, lid 1.43, onder a, is bepaald dat onder horeca 1 (lichte horeca) wordt verstaan: horecabedrijven die in beginsel, maar niet uitsluitend, alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend, hoofdzakelijk zijn gericht op het al dan niet ter plaatse consumeren van ter plaatse verstrekte etenswaren en maaltijden en daardoor slechts in beperkte mate hinder voor omwonenden veroorzaken, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, shoarma/grillroom, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, snackbar, tearoom, traiteur, bistro, grand-café en restaurant (met bezorg- en afhaalservice).

In lid 1.43, onder b, is bepaald dat onder horeca 2 (middelzware horeca) wordt verstaan: horecabedrijven die in beginsel ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een bierhuis, biljartcentrum, café, proeflokaal en zalenverhuur (ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen).

6.    Uit de bijlagen die bij het verzoek om voorlopige voorziening zijn gevoegd volgt dat het pand op dit moment niet wordt gebruikt voor horecadoeleinden.

Bij  besluit van 25 januari 2019 heeft de burgemeester van Schiedam de aanvraag om afgifte van een exploitatievergunning, een drank- en horecavergunning en een aanwezigheidsvergunning voor de horeca-inrichting aan het [locatie] afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft de burgemeester het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 6 januari 2020 heeft de burgemeester het pand gesloten verklaard voor onbepaalde tijd.

In de uitspraak van 28 januari 2019, ROT 20/15, ROT 20/16 en ROT 20/256, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de verzoeken om voorlopige voorzieningen inzake het besluit van 30 oktober 2019 en het besluit van 6 januari 2020 afgewezen, wegens gebrek aan spoedeisend belang.

7.    De voorzieningenrechter van de Afdeling stelt voorop dat het bij de vaststelling van een bestemmingsplan gaat om de beoordeling en de afweging of een bestemming vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Deze beoordeling en afweging is een andere dan de afweging die plaatsvindt bij het beoordelen van de vraag of voor een horecagelegenheid al dan niet een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet, de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Schiedam en de Wet op de Kansspelen kan worden verleend en de vraag of een horecagelegenheid gesloten kan worden verklaard op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Schiedam.

8.    [verzoeker] en anderen hebben naar voren gebracht dat de uitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Zij hebben daartoe aangevoerd dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen het besluit van de burgemeester van 30 oktober 2019. Bij dat besluit is het besluit van 25 januari 2019 waarbij de burgemeester de aanvraag om afgifte van een exploitatievergunning, een drank- en horecavergunning en een aanwezigheidsvergunning heeft afgewezen, gehandhaafd. Indien het bestemmingsplan in werking treedt, bestaat volgens hen geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2019.

8.1.    Uitgangspunt is dat de toetsing van een besluit op bezwaar door de rechtbank in een beroepsprocedure wordt verricht aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit. Met wijzigingen in de juridische situatie die zich daarna hebben voorgedaan, daargelaten of die voor de toetsing van dat besluit op bezwaar van belang zijn, mag de rechtbank dus geen rekening houden. Om die reden zal de inwerkingtreding van het bestemmingsplan na 30 oktober 2019 op zichzelf dus niet tot gevolg hebben dat het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens een gebrek aan belang.

9.    [verzoeker] en anderen hebben daarnaast naar voren gebracht dat het spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat geen inkomsten binnenkomen bij de exploitant van de horeca-inrichting en haar bestuurder evenals de eigenaar van het pand. Zij stellen verder dat zij een spoedeisend belang hebben bij een voorlopig oordeel over uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake de afgewezen vergunningen, over de verbindendheid van artikel 8:104 van de Algemene wet bestuursrecht en over de verbindendheid van de in de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening 2013 vervatte vergunningstelsels.

9.1.    De gestelde consequenties van het niet in gebruik zijn van het pand zijn het gevolg van de besluiten van de burgemeester over de aanvraag om een exploitatievergunning, een drank- en horecavergunning en een aanwezigheidsvergunning en de geslotenverklaring, waar de bedoelde uitspraken op de verzoeken om een voorlopige voorziening van de voorzieningenrechter van de rechtbank betrekking op hebben. Deze consequenties zijn niet het gevolg van het nu bestreden besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld.

De besluiten van de burgemeester zijn in deze procedure niet aan de orde. De omstandigheden die daarmee verband houden geven daarom geen aanleiding om ten aanzien van het nu bestreden besluit een spoedeisend belang aan te nemen.

10.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen aanleiding voor de conclusie dat zich in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling onomkeerbare gevolgen voordoen vanwege de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. De stelling dat het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd is met de Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn), maakt dat niet anders.

Met het verzoek is geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.

11.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2020

378.