Uitspraak 201902112/1/A1


Volledige tekst

201902112/1/A1.
Datum uitspraak: 29 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellante B] en [appellant C], allen wonend te Wagenborgen, gemeente Delfzijl (hierna: [appellant] en anderen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2019 in zaken nrs. 17/1449, 17/1450 en 17/1452 in het geding tussen:

[appellant] en anderen,

[partij A] en [partij B],

[partij C]

en

het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl.

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2017 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de werking van een pluimveehouderij aan de [locatie] in Wagenborgen.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de STAB) heeft desverzocht aan de rechtbank op 4 januari 2018, aangevuld op 29 maart 2018 en 14 augustus 2018, een deskundigenverslag uitgebracht.

Bij uitspraak van 31 januari 2019 heeft de rechtbank onder andere het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, rechtsbijstandverlener in Assen, en het college, vertegenwoordigd door M. Pama, S. Uitham en H. Brinkham, zijn verschenen. Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [persoon], gehoord.

Overwegingen

1.    [belanghebbende] exploiteert een pluimveehouderij. Zij heeft drie stallen waarin in totaal 119.500 vleeskuikens worden gehouden. [belanghebbende] heeft het college verzocht om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de huisvestingssystemen in de stallen. Bij besluit van 14 februari 2017 is de gevraagde vergunning verleend.

[appellant] en anderen wonen in de nabije omgeving van de pluimveehouderij. Ze zijn het niet eens met de verleende vergunning, vooral omdat ze vrezen voor geuroverlast.

2.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de vergunning onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij voeren aan dat niet duidelijk is of aan de in de Wet geurhinder en veehouderij neergelegde geurnormen kan worden voldaan, omdat bij het berekenen van de geurbelasting van een verkeerd emissiepunt en daardoor van een verkeerde uittreesnelheid is uitgegaan. Zij voeren aan dat als emissiepunt de bovenkant van de omkasting moet worden genomen en dat daar een lagere uittreesnelheid bij hoort dan wanneer als emissiepunt de uitmonding van de ventilatoren wordt gekozen.

2.1.    Aan de zijkant van elke stal komen negen ventilatoren, drie kleine en zes grote. Over het algemeen zullen er drie ventilatoren tegelijk aanstaan. De ventilatoren zitten naast elkaar in elk een aparte koker. Hieromheen komt een rechthoekige omkasting van ongeveer 30 m2. De bovenkant van de omkasting is 2,2 m hoger dan de uitmonding van de ventilatoren.

2.2.    De Wet geurhinder en veehouderij stelt geurnormen waaraan moet worden voldaan om de gevraagde omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c en d bedraagt buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom de geurbelasting niet meer dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht en buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom niet meer dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht. Op grond van de V-stacksberekening van juni 2016 (hierna: de V-stacksberekening) stelt het college zich op het standpunt dat aan deze normen wordt voldaan.

2.3.    Op grond van artikel 10 van de Wet geurhinder en veehouderij in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling geurhinder en veehouderij is het college verplicht om de geurbelasting te berekenen met behulp van een V-stacksberekening. De geurbelasting is onder andere afhankelijk van de plek waar de geurende stallucht de buitenlucht in komt (het zogenoemde emissiepunt) en de snelheid waarmee dat gebeurt (de zogenoemde uittreesnelheid). In geschil is of bij de V-stacksberekening van het juiste emissiepunt en de juiste uittreesnelheid is uitgegaan. In die berekening is de uitmonding van de ventilatoren als emissiepunt genomen en een uittreesnelheid van 10 m/s gehanteerd.

2.4.    De Afdeling zal eerst beoordelen wat het juiste emissiepunt is. Op grond van artikel 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij is het emissiepunt het punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten het geheel overdekt dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht. De rechtbank heeft overwogen dat het college terecht de uitmonding van de ventilatoren als emissiepunt heeft aangemerkt. Naar het oordeel van de Afdeling is dat echter onjuist. Pas als de stallucht de omkasting verlaat, wordt de geur buiten het dierenverblijf gebracht. Dat is het moment waarop de geur zich door de buitenlucht gaat verspreiden. Anders dan het college naar voren heeft gebracht, is deze uitleg in overeenstemming met de Gebruikershandleiding V-stacks vergunning (hierna: de Handleiding), waaruit immers volgt dat de hoogte van het emissiepunt mede wordt bepaald door de behuizing die om ventilatoren heen zit en daardoor de lucht een bepaalde kant op duwt. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hier aan de orde zijnde omkasting niet eenzelfde effect heeft. Deze uitleg volgt ook uit tabel 2 van de Handleiding, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen horizontale uitstroom, waarbij als emissiepunt de hoogte van de ventilatoren moet worden genomen, en verticale uitstroom, zoals hier aan de orde is, waarbij als emissiepunt de hoogte van de uitstroomopening van de ventilatoren moet worden genomen, hetgeen in dit geval de bovenkant van de omkasting is.

De Afdeling merkt daarbij nog op dat, anders dan het college naar voren lijkt te brengen, de omstandigheid dat het moeilijk is om de precieze invloed van de omkasting op de verspreiding van de geur te bepalen, niet betekent dat in plaats daarvan de uitmonding van de ventilatoren als emissiepunt mag worden genomen. Door de bovenkant van de omkasting als emissiepunt te nemen, komt dit punt hoger te liggen dan waar in de V-stacksberekening van is uitgegaan. In het deskundigenverslag van de STAB staat dat bij verhoging van het emissiepunt over het algemeen een verlaging optreedt van de geurbelasting in de directe omgeving van de bron, maar dat dat soms gepaard gaat met een verhoging van de belasting van de verder weg gelegen objecten. Bovendien is aannemelijk dat als van een verkeerd emissiepunt is uitgegaan, bij de V-stacksberekening mogelijk ook van verkeerde andere parameters is uitgegaan, nu het emissiepunt bijvoorbeeld van invloed is op de in te voeren diameter en uittreesnelheid. Volgens de STAB is aannemelijk dat bij de bovenkant van de omkasting sprake is van een lagere uittreesnelheid, omdat lucht vanwege wrijving in principe in snelheid afneemt naarmate het hoger komt. Anders dan het college aanvoert, wordt het voorgaande niet weerlegd door de door het college overgelegde notitie van Witteveen+Bos van 28 februari 2018, nu hieruit niet volgt dat de diameter van de ventilatoren kan worden aangehouden omdat de stallucht zich in het geheel niet verspreidt binnen de omkasting, en ook niet dat de uittreesnelheid aan de bovenkant van de omkasting hetzelfde is als bij de uitmonding van de ventilatoren, nu uit het rapport niet volgt dat de lucht met dezelfde snelheid de omkasting verlaat als het uit de ventilatoren is gekomen. De Afdeling vindt dan ook aannemelijk dat het hanteren van de bovenkant van de omkasting als emissiepunt in plaats van de uitmonding van de ventilatoren van invloed kan zijn op de uitkomst van de V-stacksberekening en daarom mogelijk ook op het antwoord op de vraag of aan de geldende geurnormen kan worden voldaan.

2.5.    Aangezien bij de V-stacksberekening van een verkeerd emissiepunt is uitgegaan, mocht het college deze berekening niet aan zijn besluit ten grondslag leggen. Gezien hetgeen onder 2.4 is overwogen, betekent het uitgaan van het verkeerde emissiepunt dat niet zeker is of met de aangevraagde activiteiten aan de geldende geurnormen kan worden voldaan. Bij de voorbereiding van het besluit heeft het college dan ook onvoldoende kennis vergaard over de geurbelasting en de vergunningverlening is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.6.    Het betoog slaagt.

3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [appellant] en anderen ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep gegrond verklaren. Het besluit van 14 februari 2017 komt wegens strijd met 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat het college opnieuw op de aanvraag van [belanghebbende] moet beslissen. Aan dit nieuwe besluit zal het college een nieuwe V-stacksberekening ten grondslag moeten leggen.

4.    Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het college onder andere veroordelen in de kosten die zijn gemaakt voor de deskundigenrapporten door De Roever omgevingsadvies.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2019 in zaken nrs. 17/1449, 17/1450 en 17/1452, voor zover daarbij het beroep van [appellant A], [appellante B] en [appellant C] ongegrond is verklaard;

III.    verklaart het beroep van [appellant A], [appellante B] en [appellant C] tegen de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2019 gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl van 14 februari 2017, kenmerk WABO-2016-0496;

V.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl tot vergoeding van bij [appellant A], [appellante B] en [appellant C] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6.571,25 (zegge: zesduizend vijfhonderdeenenzeventig euro en vijfentwintig cent), waarvan € 2.362,50,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 4.208,75 kosten van deskundigen betreft; dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting; het voorgaande met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl aan [appellant A], [appellante B] en [appellant C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 427,00 (zegge: vierhonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2020

811.