Uitspraak 201903005/3/R4


Volledige tekst

201903005/3/R4.
Datum uitspraak: 17 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Haaksbergen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2018 heeft het college, voor zover van belang, [verzoeker] onder dwangsom gelast agrarische bedrijfsstoffen van de bodem te verwijderen en deze op een vloeistofkerende voorziening op te slaan.

Bij besluit van 30 januari 2019 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 31 juli 2018, voor zover hier van belang, in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college, voor zover hier van belang, een bedrag van € 5.000,00 aan verbeurde dwangsom bij [verzoeker] ingevorderd.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft partijen op 14 april 2020 telefonisch gehoord. Aan het telefonisch horen hebben [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door A.M.J. Somhorst-Kuipers, vergezeld door J.P. Lelifeld, deelgenomen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Een voorlopige voorziening kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden getroffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.    Bij brief van 9 april 2020 heeft het college meegedeeld dat het bereid is om te wachten met verdere invorderingsmaatregelen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er geen spoedeisend belang is bij schorsing van de besluiten van het college.

4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2020

262-912.