Uitspraak 200103752/1


Volledige tekst

200103752/1.
Datum uitspraak: 18 december 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. burgemeester en wethouders van Reeuwijk,
2. burgemeester en wethouders van Gorinchem,
3. Vereniging "Kring Boskoop van de Nederlandse Bond van Boomkwekers", gevestigd te Boskoop,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellante sub 5]], gevestigd te [plaats],
6. burgemeester en wethouders van Jacobswoude,

en

provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2001 hebben verweerders de tweede partiële herziening van het streekplan Zuid-Holland Oost vastgesteld. Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld. De beroepschriften zijn aangehecht.

Bij brief van 3 april 2002 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 4] en van burgemeester en wethouders van Gorinchem. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2002, waar appellanten in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Burgemeester en wethouders van Reeuwijk en [appellant sub 4] zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Ook verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO), voorzover hier van belang, kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het hele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien.

Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, voorzover hier van belang, gelezen in samenhang met artikel 56, eerste lid, van de WRO kan door een ieder beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan.

Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een concrete beleidsbeslissing verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.

Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een streekplan een concrete beleidsbeslissing als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven.

2.1.1. Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgesteld of herzien streekplan slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte concrete beleidsbeslissingen.

Indien een beroep is gericht tegen een niet door het bestuursorgaan als concrete beleidsbeslissing aangegeven onderdeel van een streekplan, is het niet gericht tegen een concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO; de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen.

2.2. Verweerders hebben in de tweede partiële herziening van het streekplan Zuid-Holland Oost (hierna ook: de tweede partiële herziening) een aantal concrete beleidsbeslissingen opgenomen. Hiertoe behoren onder meer de contourmutaties overeenkomstig de kaartseries 5 en 6, de contour van Nieuwerkerk aan den IJssel overeenkomstig de in de bijlage van de tweede partiële herziening opgenomen begrenzing, de contour van Hoornaar voor het deel ten noorden van de Buitenvaart overeenkomstig de in de bijlage van de tweede partiële herziening opgenomen begrenzing en de begrenzing van het boomteeltconcentratiegebied in de Rijnstreek en in Midden-Holland overeenkomstig de gewijzigde kaart (2).

Bezwaren tegen het beleid ten aanzien van boomteeltbedrijven buiten het boomteeltconcentratiegebied.

2.3. Burgemeester en wethouders van Reeuwijk en de vereniging "Kring Boskoop van de Nederlandse Bond van Boomkwekers" (hierna: de vereniging “Kring Boskoop”) voeren in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover deze betrekking heeft op het beleid ten aanzien van boomteeltbedrijven buiten het boomteeltconcentratiegebied. De vereniging “Kring Boskoop” heeft in dit verband bezwaar tegen de maximale bebouwingsmogelijkheid van 300 m² glasopstanden voor bedrijven buiten dit gebied, waardoor – zo betoogt zij – een groot aantal bedrijven uitbreidingsmogelijkheden worden ontnomen. Burgemeester en wethouders van Reeuwijk stellen zich op het standpunt

dat de toepassing van dit beleid op een aantal kleinere locaties met boomteeltbedrijven in Midden-Holland pas bij de integrale herziening van het streekplan aan de orde zou moeten worden gesteld, aangezien verplaatsing van de aldaar aanwezige bedrijven financieel niet haalbaar is gebleken.

De Afdeling stelt vast, dat deze bezwaren niet zijn gericht tegen één van de onder 2.2. genoemde concrete beleidsbeslissingen.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1. en 2.1.1. is overwogen, is de Afdeling in zoverre onbevoegd van deze beroepen kennis te nemen.

Het beroep van burgemeester en wethouders van Reeuwijk voor het overige

2.4. Naast het onder 2.3. weergegeven bezwaar, voeren burgemeester en wethouders van Reeuwijk voorts in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover daarbij het scoutingterrein in Reeuwijk-Dorp niet als “bestaand stedelijk gebied” is aangeduid.

De Afdeling stelt vast dat dit bezwaar niet is gericht tegen één van de onder 2.2. genoemde concrete beleidsbeslissingen.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1. en 2.1.1. is overwogen, is de Afdeling ook in zoverre onbevoegd van dit beroep kennis te nemen.

Het beroep van burgemeester en wethouders van Gorinchem

2.5. Burgemeester en wethouders van Gorinchem voeren in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover deze betrekking heeft op de sturingsmethodiek ten aanzien van woningbouwcontingenten en maximale hectares bedrijfsterreinen. Appellanten zijn van mening dat het grondgebied binnen de bebouwingscontouren zonder enige programmatische restrictie moet kunnen worden ingevuld.

De Afdeling stelt vast dat dit bezwaar niet is gericht tegen één van de onder 2.2. genoemde concrete beleidsbeslissingen.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1. en 2.1.1. is overwogen is de Afdeling in zoverre onbevoegd van dit beroep kennis te nemen.

2.6. Voorts voeren burgemeester en wethouders van Gorinchem in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover daarbij in Gorinchem de tracés van de Betuweroute, de A15 en van de A27, alsmede een gedeelte van de stadswallen aan de oostzijde van de stad (inclusief Dalempoortje en molen) niet als “bestaand stedelijk gebied” zijn aangeduid.

De Afdeling stelt vast dat dit bezwaar niet is gericht tegen één van de onder 2.2. genoemde concrete beleidsbeslissingen.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1. en 2.1.1. is overwogen is de Afdeling ook in zoverre onbevoegd van dit beroep kennis te nemen.

2.7. Tot slot voeren burgemeester en wethouders van Gorinchem in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover deze betrekking heeft op de wijziging van de bebouwingscontour om Gorinchem-Noord.

2.7.1. Appellanten stellen dat in verband met de ontwikkeling van een bedrijventerrein de bebouwingscontour ter plekke in noordelijke richting dient te worden opgeschoven, zodat dit terrein in zijn geheel ten noorden van de Haarweg komt te liggen. Volgens appellanten brengt de in de tweede partiële herziening gelegde contour met zich dat een deel van het bedrijventerrein ten zuiden van de Haarweg moet worden aangelegd, welk gebied onder meer vanwege de verbreding van de A15 en de aanleg van de Betuweroute niet beschikbaar is om als zodanig te worden ontwikkeld. Zij wijzen erop dat om die reden in een advies van de Provinciale Planologische Commissie (hierna: PPC) uit 1997 een ruimere aanpassing is geadviseerd. Voorts brengen zij naar voren dat zij op basis van dit advies reeds grondaankopen hebben gedaan, waarvan thans een gedeelte buiten de contour is komen te liggen. Zij achten de tweede partiële herziening dan ook in strijd met dit advies.

2.7.2. Verweerders wijzen er op dat de wijziging van de bebouwingscontour samenhangt met de compensatie van het verlies aan ruimte ter grootte van 12 hectare bruto als gevolg van de aanleg van de Betuweroute en de verbreding van de A15. Verdere verruiming van de contour zou volgens verweerders een onnodig beslag leggen op de open ruimte van het Groene Hart. Zij stellen dat de beschikbare ruimte ten noorden van de Haarweg voldoende is voor de ontwikkeling van 37 hectare netto bedrijventerrein.

2.7.3. De Afdeling komt het standpunt van verweerders om de verruiming van de bebouwingscontour te beperken tot het aantal hectares dat door de aanleg van de Betuweroute en de verbreding van de A15 verloren is gegaan, mede vanwege de ligging nabij het Groene Hart, niet onredelijk voor. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de beschikbare ruimte ontoereikend is om in de behoefte aan bedrijventerrein van de gemeente Gorinchem te kunnen voorzien.

Voorzover appellanten hebben aangevoerd dat in een advies van de PPC uit 1997 een uitbreiding met 18 hectare is geadviseerd, overweegt de Afdeling dat ten aanzien van de vaststelling van (de partiële herziening van) een streekplan provinciale staten bevoegd zijn. De omstandigheid dat appellanten op basis van genoemd advies reeds grondaankopen hebben gedaan, zonder de definitieve besluitvorming af te wachten, dient dan ook voor hun rekening te blijven.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid tot deze vaststelling van de bebouwingscontour om Gorinchem-Noord hebben kunnen besluiten.

Het beroep van burgemeester en wethouders van Gorinchem is in zoverre ongegrond.

Het beroep van de vereniging "Kring Boskoop” voor het overige

2.8. Naast het onder 2.3. weergegeven bezwaar, voert de vereniging “Kring Boskoop” voorts in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, omdat daarin niet zijn verwerkt de plannen voor de herinrichting van Boskoop-Oost.

De Afdeling stelt vast dat dit bezwaar niet is gericht tegen één van de onder 2.2. genoemde concrete beleidsbeslissingen.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1. en 2.1.1. is overwogen is de Afdeling ook in zoverre onbevoegd van dit beroep kennis te nemen.

2.9. Tot slot voert de vereniging “Kring Boskoop” in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover daarbij de contour rond het perceel van de Boskoopse Veiling is vervallen.

De Afdeling vat dit onderdeel van het beroep op als zijnde gericht tegen de begrenzing ter plaatse van het boomteeltconcentratiegebied in Midden-Holland.

2.9.1. Verweerders stellen zich blijkens de stukken op het standpunt dat de Boskoopse Veiling niet als boomteeltbedrijf maar als agrarisch aanverwant bedrijf moet worden beschouwd en dat om die reden het veilingterrein buiten het boomteeltconcentratiegebied is gelaten.

2.9.2. De Afdeling komt dit standpunt van verweerders niet onjuist voor. Nu appellanten voorts hun bezwaar niet nader hebben onderbouwd, hebben verweerders bij de vaststelling van de tweede partiële herziening in redelijkheid het terrein van de Boskoopse Veiling buiten het boomteeltconcentratiegebied kunnen laten.

Het beroep van de vereniging “Kring Boskoop” is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

2.10. [appellant sub 4] voert in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover deze betrekking heeft op de bebouwingscontouren van de kernen Meerkerk, Ameide, Tienhoven, Lexmond, Leerbroek en Hei- en Boeicop binnen de gemeente Zederik. Appellant stelt dat de contouren dienen samen te vallen met de grenzen van de bebouwde kom van deze kernen. Meer in het bijzonder heeft appellant bezwaar tegen de contourwijzigingen van de kernen Ameide en Meerkerk.

De Afdeling stelt vast dat de bezwaren niet zijn gericht tegen één van de onder 2.2. genoemde concrete beleidsbeslissingen, met uitzondering van de bezwaren betreffende de gewijzigde contouren rond Ameide en Meerkerk.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1. en 2.1.1. is overwogen, is de Afdeling slechts bevoegd kennis te nemen van dit beroep, voorzover het betrekking heeft op de gewijzigde delen van de contouren rond Ameide en Meerkerk. Voor het overige is Afdeling onbevoegd van dit beroep kennis te nemen.

2.10.1. Appellant voert aan dat de bebouwingscontour rond de kern Meerkerk ten behoeve van de uitbreiding van het industrieterrein aldaar ten onrechte wordt verruimd en de contourruimte van de kern Ameide ten onrechte evenredig wordt verminderd. Hij wijst er in dit verband op dat de grond in Ameide tegen relatief geringere kosten geschikt kan worden gemaakt voor industrieterrein dan in Meerkerk. Voorts vindt ten onrechte concentratie van industrie in één woonkern plaats, omdat dit leidt tot een toename van het woon-werkverkeer en tot een achteruitgang van het voorzieningenniveau in Ameide ten gunste van Meerkerk.

2.10.2. Verweerders wijzen er in hun verweerschrift op dat binnen de gemeente Zederik behoefte bestaat aan nieuw bedrijfsterrein als gevolg van het verplaatsen van bedrijven elders uit de kernen. Om in deze behoefte te voorzien is gekozen voor uitbreiding van het bestaande industrieterrein in Meerkerk vanwege de goede ontsluiting op de provinciale weg. Blijkens het verweerschrift hechten verweerders waarde aan een geconcentreerde vestiging met goede ontsluitingsmogelijkheden. Het door appellant gesuggereerde kostenvoordeel en de vermeende aantasting van het voorzieningenniveau in Ameide achten zij in dit verband van minder belang.

2.10.3. De bebouwingscontouren moeten worden gezien als absolute bebouwingsgrenzen. De bebouwingscontouren zijn aldus bepalend voor de uiteindelijke ontwikkelingsruimte per stad of dorp.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders de binnen de contour gebrachte gronden niet in redelijkheid bij het bebouwde gebied van Meerkerk hebben kunnen betrekken. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant de behoefte aan nieuw bedrijfsterrein binnen de gemeente Zederik als zodanig niet heeft betwist. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat verweerders de contour rond Ameide niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen.

Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre ongegrond.

Overigens stelt de Afdeling vast dat de bezwaren van appellant met name zijn gericht tegen de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein in Meerkerk. De hier aan de orde zijnde verruiming van de contour kan hier weliswaar niet los van worden gezien, maar over de uitbreiding van het bedrijventerrein als zodanig dient op gemeentelijk niveau in het kader van het bestemmingsplan nadere besluitvorming plaats te vinden. Voorzover appellant dan ook vreest voor verkeersoverlast en achteruitgang van het voorzieningenniveau in Ameide en vraagtekens plaatst bij de financiële haalbaarheid van de uitbreiding, kunnen deze bezwaren in de bestemmingsplanprocedure aan de orde worden gesteld.

Het beroep van [appellante sub 5]

2.11. [appellante sub 5] voert in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover deze betrekking heeft op de wijziging van de bebouwingscontour rond Gorinchem ter hoogte van de kern Dalem.

2.11.1. Appellante voert aan dat zij in een gebied ten oosten van de kern Dalem gronden heeft gekocht, die voorheen binnen de bebouwingscontour vielen en die bij de hier aan de orde zijnde contourwijziging daarbuiten zijn komen te liggen, waardoor potentiële bebouwingsmogelijkheden verloren zijn gegaan. Volgens appellante wordt deze contourwijziging door verweerders niet met argumenten van stedenbouwkundige of planologische aard onderbouwd. Daarbij merkt zij op dat de contour aan de oostzijde van de kern Dalem voor het overige ongewijzigd is gebleven.

2.11.2. Verweerders wijzen er op dat de contourwijziging samenhangt met de uitbreiding van het sportcomplex in Laag-Dalem Zuid, waarmee zij in 1999 hebben ingestemd met het oog op een evenwichtiger verdeling van sportaccommodaties over het grondgebied van de gemeente Gorinchem.

In dit verband brengen zij naar voren dat ter compensatie van het hiermee gepaard gaande extra ruimtebeslag buiten de contour in overleg met de gemeente Gorinchem is besloten het door appellante bedoelde gedeelte binnen de oorspronkelijke contour in te leveren. Verweerders achten uit ruimtelijk oogpunt niet bezwaarlijk dat als gevolg hiervan de contour aan de oostzijde van Dalem niet langer een rechte lijn vormt. Zij zijn van mening dat de gewijzigde contour logischer aansluit bij bestaande structuren en strakker langs de bestaande bebouwing loopt, waardoor een gunstiger effect ontstaat op het open landschap aan de oostzijde van Dalem.

2.11.3. De Afdeling stelt vast dat verweerders bij de hier aan de orde zijnde contourwijziging doorslaggevend gewicht hebben toegekend aan een evenwichtiger spreiding van sportaccommodaties binnen het grondgebied van de gemeente Gorinchem en een geringere aanslag op de open ruimte aan de oostzijde van Dalem. Nu niet is gebleken dat de desbetreffende percelen van appellante op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn voorzien van een bouwmogelijkheid, is de Afdeling van oordeel dat verweerders bij de vaststelling van de tweede partiële herziening de percelen van appellante in redelijkheid buiten de contour hebben kunnen laten.

In de bezwaren van appellante ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot deze vaststelling van de bebouwingscontour rond Gorinchem ter hoogte van de kern Dalem hebben kunnen besluiten.

Het beroep van [appellante sub 5] is ongegrond.

Het beroep van burgemeester en wethouders van Jacobswoude

2.12. Burgemeester en wethouders van Jacobswoude voeren in beroep aan dat verweerders ten onrechte de tweede partiële herziening hebben vastgesteld, voorzover daarbij de bebouwingscontour rond een aantal woningen en een bedrijf in de Bospolder is vervallen.

De Afdeling stelt vast dat dit bezwaar niet is gericht tegen één van de onder 2.2. genoemde concrete beleidsbeslissingen. Evenmin is het bezwaar gericht tegen de intrekking van een concrete beleidsbeslissing. Daarbij is in aanmerking genomen dat de bebouwingscontour eerst in het ontwerp van de tweede partiële herziening om de desbetreffende bebouwing in de Bospolder is getrokken. Nu de bebouwingscontour bij de vaststelling van de tweede partiële herziening is vervallen, kan niet worden gezegd dat verweerders ten aanzien van deze contour op enig moment een concrete beleidsbeslissing hebben genomen.

Onder verwijzing naar hetgeen onder 2.1. en 2.1.1. is overwogen is de Afdeling onbevoegd van dit beroep kennis te nemen.

Proceskosten

2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de beroepen van:

1. burgemeester en wethouders van Reeuwijk;

2. burgemeester en wethouders van Gorinchem, voorzover het
beroep is gericht tegen de sturingsmethodiek ten aanzien van
woningbouwcontingenten en maximale hectares bedrijfsterreinen en
tegen de begrenzing van het “bestaand stedelijk gebied” in Gorinchem;

3. de vereniging “Kring Boskoop van de Nederlandse Bond van
Boomkwekers”, voorzover het beroep is gericht tegen het beleid ten
aanzien boomteeltbedrijven buiten het boomteeltconcentratiegebied en
tegen het niet opnemen van de plannen voor de herinrichting van
Boskoop-Oost;

4. [appellant sub 4], voorzover het beroep is gericht tegen de
bebouwingscontouren rond Tienhoven, Lexmond, Leerbroek en
Hei- en Boeicop en het niet gewijzigde deel van de contouren
rond Ameide en Meerkerk;

5. burgemeester en wethouders van Jacobswoude;

II. verklaart het beroep van [appellante sub 5] geheel en de beroepen van burgemeester en wethouders van Gorinchem, de vereniging “Kring Boskoop van de Nederlandse Bond van Boomkwekers” en [appellant sub 4] voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. M. Oosting en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. De Vette
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2002

196-363.