Uitspraak 201906977/1/A3


Volledige tekst

201906977/1/A3.
Datum uitspraak: 15 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2019 in zaak nr. 18/5578 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de minister geweigerd om [appellant] tot notaris te benoemen.

Bij besluit van 12 juni 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 18 oktober 2017 herroepen.

Bij brief van 18 september 2018 heeft de minister zijn beslissing op het verzoek van [appellant] om tot notaris te worden benoemd, verdaagd.

Bij uitspraak van 9 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de brief van 18 september 2018 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Kashyap, advocaat te Amsterdam, en mr. C.L. Heijnen-Bos, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.S.I. Lawant en mr. C.A.M. Klöckner, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft een verzoek ingediend om te worden benoemd tot notaris. De benoeming tot notaris geschiedt bij koninklijk besluit. Een beschikking tot weigering van de benoeming wordt gegeven door de minister. Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de minister de benoeming van [appellant] tot notaris geweigerd omdat zijn persoonlijke geschiktheid voor het ambt van notaris onvoldoende is gebleken. Het besluit op bezwaar van 12 juni 2018 luidt: "Ik verklaar het bezwaar gegrond en herroep het bestreden besluit. In plaats daarvan zal ik positief beslissen op het benoemingsverzoek van [appellant]. U zult zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd over het verdere verloop van de benoemingsprocedure." Bij brief van 24 juli 2018 heeft de minister [appellant] laten weten voornemens te zijn hem te benoemen tot notaris. Bij de brief van 18 september 2018 heeft de minister zijn besluit op het verzoek tot benoeming tot notaris verdaagd, in afwachting van een beslissing van de tuchtrechter op een tegen [appellant] ingediende klacht. Deze brief staat centraal in deze procedure. Volgens [appellant] is deze brief een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te weten een wijziging van het besluit op bezwaar van 12 juni 2018, waartegen beroep openstond. Volgens de minister is dit niet het geval.

Ontvankelijkheid hoger beroep

2.    De aangevallen uitspraak is verzonden op 9 juli 2019. De termijn van zes weken voor het indienen van een hogerberoepschrift is aangevangen op 10 juli 2019 en geëindigd op 20 augustus 2019. Het hogerberoepschrift dateert van 13 september 2019 en is op 15 september 2019 door de Afdeling ontvangen. Het hogerberoepschrift is dus niet binnen de termijn ingediend. [appellant] heeft echter aannemelijk gemaakt dat zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij de verzending van de aangevallen uitspraak. Daarom is de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep verschoonbaar en is het hoger beroep ontvankelijk.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat de benoeming van [appellant] tot notaris bij besluit van 12 juni 2018 is aangekondigd en door de verdaging niet is komen te vervallen en niet is gewijzigd of nader is ingevuld. Het benoemingsbesluit is alleen uitgesteld. Dat er door de verdaging mogelijk geen benoemingsbesluit zal volgen in geval van een voor [appellant] negatieve uitkomst van de tuchtrechtelijke procedure tijdens de verdagingsperiode, is een onzekere toekomstige gebeurtenis die vooralsnog rechtens niet afdoet aan de voorgenomen benoeming. [appellant] is nog altijd een kandidaat-notaris in afwachting van een benoeming tot notaris. De rechtspositionele situatie van [appellant] is door de verdaging dus niet anders geworden. De verdaging is daarmee niet gericht op enig rechtsgevolg en kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb waartegen beroep openstaat. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling van het hoger beroep

Gevoegde behandeling en heffing griffierecht

4.    [appellant] heeft verzocht om voeging van deze zaak met zaak nr. 201906235/1/A3. Ook heeft hij verzocht om slechts eenmaal griffierecht te heffen voor deze twee zaken.

4.1.    De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van deze twee zaken te voegen. De Afdeling acht het afdoende dat beide zaken op dezelfde zitting door dezelfde zittingskamer worden behandeld.

4.2.    Artikel 8:41, derde lid, eerste volzin, luidt:

"Indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd."

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.

4.3.    Voor toepassing van artikel 8:41, derde lid, van de Awb is vereist dat één hogerberoepschrift is ingediend. [appellant] heeft in deze zaak en in zaak nr. 201906235/1/A3 afzonderlijk hoger beroep ingesteld. Daarom is terecht tweemaal griffierecht gegeven.

Stonden rechtsmiddelen open tegen de brief van 18 september 2018?

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de brief van 18 september 2018 een verandering in zijn rechtspositie heeft veroorzaakt en dus wel op rechtsgevolg is gericht. In het besluit van 12 juni 2018 had de minister al een positief oordeel gegeven over zijn persoonlijke geschiktheid als notaris, zodat hij geen nieuw onderzoek naar zijn persoonlijke geschiktheid behoefde te verwachten. Uit de Wet op het notarisambt en de geschiedenis van de totstandkoming ervan volgt dat de minister, als hij een positief oordeel over de geschiktheid van de betrokken persoon heeft gegeven en heeft besloten om die persoon aan de Kroon voor te dragen voor benoeming tot notaris, in de periode tot de benoeming niet kan terugkomen op het oordeel over de geschiktheid. Met de brief van 18 september 2018 heeft de minister zijn eindbeslissing over de persoonlijke geschiktheid opengebroken en de benoeming tot notaris afhankelijk gesteld van een uitspraak van de tuchtrechter. De verdaging is daarom een besluit in de zin van de Awb. Primair is het een gewijzigd besluit op bezwaar, subsidiair een voor bezwaar vatbaar besluit, aldus [appellant].

5.1.    Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt:

"Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."

5.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, wordt met een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb een handeling gericht op rechtsgevolg bedoeld. Rechtsgevolg is het vaststellen, wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding, zoals rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of een status.

5.3.    Zoals in overweging 1 is uiteengezet, heeft de minister aanvankelijk geweigerd om [appellant] tot notaris te benoemen. Bij het besluit van 12 juni 2018 heeft de minister deze weigering herroepen en te kennen gegeven dat hij positief zou beslissen op het verzoek van [appellant] om tot notaris te worden benoemd. In dit besluit heeft de minister dus te kennen gegeven dat hij voornemens was om [appellant] voor te dragen voor benoeming bij koninklijk besluit tot notaris. Met de brief van 18 september 2018 heeft de minister [appellant] laten weten dat hij zou wachten met deze voordracht, in afwachting van een tuchtrechtelijke beslissing. De termijn voor het nemen van een besluit op het verzoek om tot notaris te worden benoemd is hiermee niet verlengd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de door de minister aangekondigde benoeming tot notaris met deze brief niet vervallen, gewijzigd of nader ingevuld. Daarom heeft de rechtbank evenzeer terecht overwogen dat de brief van 18 september 2018 niet is gericht op rechtsgevolg en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

Het betoog faalt.

Overige gronden

6.    Omdat de brief van 18 september 2018 geen besluit is waartegen beroep openstond, komt de Afdeling niet toe aan bespreking van hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd.

Slotsom

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020

640.