Uitspraak 201807412/1/R3


Volledige tekst

201807412/1/R3.
Datum uitspraak: 8 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A], wonend te Leiden, en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    [appellant sub 2], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

3.    [appellant sub 3], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

4.    [appellant sub 4], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

5.    [appellant sub 5], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

6.    [appellant sub 6], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

7.    [appellant sub 7], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

8.    [appellant sub 8], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

9.    [appellant sub 9], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

10.    [appellant sub 10], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

11.    [appellant sub 11], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

12.    [appellant sub 12], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

13.    Hoge Weide B.V., gevestigd te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, en anderen,

14.    [appellant sub 14], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

15.    de raad van de gemeente Rotterdam,

16.    [appellant sub 16], wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college de raad van de gemeente Rotterdam een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ertoe stekkende dat de in het besluit aangeduide plan(onder)delen geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied", zoals dat door de raad bij besluit van 28 juni 2018 is vastgesteld.

Tegen dit besluit zijn de beroepen gericht.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 6], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 14] en [appellant sub 8] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2020, waar alle partijen zijn verschenen of zich hebben doen vertegenwoordigen. Ook het college heeft zich doen vertegenwoordigen.

Voorts is ter zitting LTO Noord Glaskracht, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied" heeft betrekking op het buitengebied rondom de kern van Hoek van Holland. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied. In het nieuwe bestemmingsplan is ervoor gekozen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de planologische mogelijkheden uit de vorige ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Voor het deel van het plangebied waar alleen de bouwverordening als planologisch toetsingskader gold, is uitgegaan van de feitelijke situatie, zo staat in de toelichting op het bestemmingsplan.

2.    Bij het bestreden besluit heeft het college de raad een reactieve aanwijzing gegeven, ertoe strekkende dat de plan(onder)delen met de bestemming "Wonen" met de omliggende gronden met de bestemming "Tuin-1", dan wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" van de in onderstaande tabel opgenomen woningen geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied".

[tabel met 25 adressen en de daarbij behorende bestemming/functieaanduiding]

Het college heeft de reactieve aanwijzing gegeven wegens strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. Volgens het college zijn burgerwoningen en plattelandswoningen geen glasgerelateerde functies, zodat deze niet zijn toegestaan binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 3 'teeltgebieden' behorende bij de Verordening ruimte 2014. Het omzetten van deze voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- onderscheidenlijk plattelandswoningen zal leiden tot een belemmering voor de bestaande glastuinbouwbedrijven, aldus het college.

Toetsingskader

3.    Het college heeft de bevoegdheid een reactieve aanwijzing te geven die het ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van die gronden of het bestreden besluit anderszins in overeenstemming is met het recht.

Wettelijk kader

4.    De relevante bepalingen van de Wro zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak. Andere bepalingen zijn voor de leesbaarheid in de uitspraak zelf weergegeven.

Intrekking

5.    Hoge Weide B.V. en anderen hebben ter zitting hun beroep ingetrokken.

Het beroep van [appellant sub 1]

Inleiding

6.    [appellant sub 1] is eigenaar van de woning aan de [locatie 1] te Hoek van Holland. Hij kan zich niet verenigen met de reactieve aanwijzing voor zover deze betrekking heeft op zijn woning.

Glastuinbouwgebied als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014

7.    [appellant sub 1] betoogt dat zijn perceel niet is gelegen binnen het glastuinbouwgebied als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014. Volgens [appellant sub 1] is die bepaling dan ook niet van toepassing op zijn perceel.

7.1.    In het verweerschrift erkent het college dat het perceel van [appellant sub 1] buiten het glastuinbouwgebied als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 is gelegen. Volgens het college is de reactieve aanwijzing dan ook ten onrechte gegeven met betrekking tot dit planonderdeel. Het college stelt geen bezwaar te hebben tegen de toegekende aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan het perceel van [appellant sub 1].

7.2.    Nu het college zich op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover dat is gegeven met betrekking tot het perceel [locatie 1] te Hoek van Holland, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

8.    In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat is gegeven met betrekking tot het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan het perceel [locatie 1] te Hoek van Holland, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

9.    Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan het perceel [locatie 1] te Hoek van Holland, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.

10.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. [appellant sub 1] heeft enkel verzocht om vergoeding van kosten in verband met het niet kunnen bewonen van zijn woning, zoals beveiligingskosten. Dit zijn geen kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

Het beroep van de raad

Vooroverleg

11.    De raad betoogt dat het college het verplichte vooroverleg tot een dode letter heeft gemaakt nu het college eerst bij het bestreden besluit een uitgebreide motivering heeft gegeven. In zijn zienswijze heeft het college slechts gesteld dat sprake is van strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 omdat burger- en plattelandswoningen niet glasgerelateerd zijn en de modernisering van het glastuinbouwgebied erdoor wordt belemmerd. Volgens de raad had het college de zienswijze nader dienen te onderbouwen zodat gericht overleg had kunnen plaatsvinden om te komen tot een oplossing. Het college heeft zich er geen rekenschap van gegeven dat de bestaande woningen nu en in de toekomst nooit meer als bedrijfswoningen zullen worden gebruikt en dat voor dit probleem een oplossing dient te worden gevonden, aldus de raad.

11.1.    Het college heeft in zijn zienswijze naar voren gebracht dat de in het plan opgenomen mogelijkheid tot directe omzetting van voormalige bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen in duurzaam glastuinbouwgebied, terwijl dergelijke woningen niet glasgerelateerd zijn, in strijd is met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. In zijn zienswijze staat dat deze omzetting, gelet op de nog aanzienlijke omvang van het desbetreffende glastuinbouwgebied, een aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het teeltgebied betekent en dat de modernisering van het glastuinbouwgebied hierdoor wordt belemmerd. Volgens het college is de zienswijze voldoende duidelijk en is op ambtelijk niveau wel degelijk nadere uitleg over de zienswijze gegeven. Ook heeft, volgens het college, voor de vaststelling van het plan bestuurlijk overleg plaatsgevonden over de zienswijze. In hetgeen de raad heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de zienswijze onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad niet heeft ontkend dat na het naar voren brengen van de zienswijze overleg heeft plaatsgevonden met het college.

Het betoog faalt.

Strijd met de Verordening Ruimte 2014

12.    De raad betoogt dat geen sprake is van strijd met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 en onderbouwt dat betoog met het volgende. Het college is voorbijgegaan aan het concrete probleem van bedrijfswoningen in het gebied die reeds lange tijd, in strijd met de bestemming, als burgerwoning in gebruik zijn en alle andere betrokken belangen. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is een belangenafweging gemaakt, waarbij ook het belang van het behoud en de ontwikkeling van de glastuinbouwsector is betrokken. Het Werkboek Westland van de provincie en de gemeente bevat een uitgebreide uitwerking voor het Westlandse deel, terwijl een concrete visie voor de ontwikkeling van de glastuinbouw in Hoek van Holland ontbreekt. Deze twee gebieden zijn dan ook niet op een lijn te stellen en het college had daar rekening mee moeten houden bij het geven van de reactieve aanwijzing. Aan de voorwaarden die het vierde lid van artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 stelt om af te wijken van het eerste lid van dat artikel is voldaan. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, waardoor geen sprake is van strijd met de Verordening ruimte 2014. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de omzetting, de wijze van bestemmen en de gevolgen daarvan voor de glastuinbouwsector. Getoetst is aan de minimale richtafstanden in de VNG-brochure. Ook is voor de woningen waaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" is toegekend beoordeeld of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en uit onderzoek en de toelichting op het bestemmingsplan blijkt dat dit het geval is, aldus de raad.

Ten aanzien van de door het college geplaatste kanttekeningen bij het onderzoek en de conclusies van de raad, stelt de raad dat voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen wettelijk bepalingen bestaan over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen, geen sprake is van open teelt maar van glastuinbouw en het plan geen gevoelige bestemmingen toevoegt aan het plangebied.

Voor zover het college betwijfelt of voor alle woningen waaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" is toegekend sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, voert de raad aan dat dit is beoordeeld en dat ook is beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van bedrijven van derden. Bij de beoogde plattelandswoningen die op maximaal 10 m afstand liggen tot de dichtstbij gelegen kas is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook onderzoek gedaan naar het akoestisch klimaat, aldus de raad.

Voor zover het college stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met het toekomstig gebruik van het glastuinbouwgebied, stelt de raad dat er op dit moment daaromtrent geen concrete plannen bestaan.

De raad is van mening dat in het licht van het feit dat de betrokken woningen niet opnieuw als bedrijfswoning kunnen worden bestemd omdat de daarbij behorende glastuinbouwvoorzieningen zijn afgestoten, de wens van de bewoners om ter plaatse te kunnen blijven wonen, het ontbreken van concrete plannen voor herstructurering van dit deel van het glastuinbouwgebied en de omstandigheid dat de omzetting de bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperk, het geven van de reactieve aanwijzing geen goede ruimtelijke ordening betreft.

In dit verband is voorts, zo betoogt de raad, sprake van willekeur. Niet is te volgen waarom het college bepaalde woningen buiten de reactieve aanwijzing heeft gehouden. Niet valt in te zien waarom de woning aan de [locatie 2] wel buiten de reactieve aanwijzing is gelaten en de daarnaastgelegen woning aan de [locatie 3] niet. Beide woningen zijn op dezelfde afstand van het voorheen bijbehorende agrarische bedrijf gelegen. Ook zijn de woningen aan de [locatie 4] en [locatie 5] buiten de reactieve aanwijzing gehouden maar de woning aan de [locatie 6] niet, terwijl deze woning aan dezelfde weg en rand van het glastuinbouwgebied staat, aldus de raad.

12.1.    Artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 luidt:

"Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 3 Teeltgebieden', laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking."

Het vierde lid luidt:

"In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en de rechtmatige aanwezigheid van bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied."

12.2.    Uit het bestreden besluit blijkt dat de reactieve aanwijzing is gegeven wegens strijd met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014, omdat het bestemmingsplan de omzetting mogelijk maakt van de bestemmingen van een aantal voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen. In het bestreden besluit staat dat de burger- dan wel plattelandswoningen geen glasgerelateerde functies zijn. Tussen de raad en het college is niet in geschil dat de woningen waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft, met uitzondering van de woning aan de [locatie 1], staan binnen het glastuinbouwgebied zoals verbeeld op 'Kaart 3 Teeltgebieden' van de Verordening ruimte 2014.

In het bestreden besluit staat voorts dat afwijking voor die niet-glasgerelateerde functies uitsluitend mogelijk is op grond van artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014, of na een verkregen ontheffing. Volgens het bestreden besluit is een ontheffing niet verleend. Wel heeft het college bezien of er aanleiding is om op grond van artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 tot een beperkte aanpassing van de begrenzing van het glastuinbouwgebied te komen. Vereist is dan dat geen onevenredige aantasting van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied plaatsvindt. In het bestreden besluit concludeert het college dat een aantal woningen aan de Dirk van den Burgweg en de Haakweg buiten de reactieve aanwijzing kunnen worden gehouden omdat op die locaties wordt voldaan aan de in artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen voorwaarden.

De Afdeling stelt vast dat het college in de reactieve aanwijzing niet per perceel inzichtelijk heeft gemaakt waarom de desbetreffende woning leidt tot een onevenredige aantasting van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied en derhalve wel of niet buiten de reactieve aanwijzing kon worden gehouden. De raad heeft blijkens de toelichting op het bestemmingsplan onderzocht of de omzetting van de voormalige agrarische bedrijfswoningen naar een burger- dan wel plattelandswoning, de omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering schaadt en daarmee het glastuinbouwgebied niet aantast en of ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de woningen staan in de bestaande bebouwingsstroken met bedrijfswoningen en dat deze bebouwingsstroken liggen aan de bestaande wegenstructuren, watergangen of aan de rand van het glastuinbouwgebied. De reactieve aanwijzing heeft ook betrekking op de woningen aan de [locatie 3] en de [locatie 7], [locatie 8] en [locatie 6]. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze woningen aan de Dirk van den Burgweg en de Haakweg niet buiten de reactieve aanwijzing konden worden gehouden en andere woningen aan deze wegen wel.

Gelet op het voorgaande is de reactieve aanwijzing onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig gemotiveerd en niet met de te betrachten zorgvuldigheid tot stand gekomen.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

13.    Artikel 8:51d van de Awb luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

14.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college dient daartoe met inachtneming van wat hiervoor, onder 12.2, is overwogen alsnog, per perceel waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft, nader te motiveren of sprake is van een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, dan wel het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing voor dat perceel in te trekken. Ook dient het college de Afdeling en de andere betrokken partijen de uitkomst daarvan mede te delen.

15.    Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling het volgende op. Indien het college naar aanleiding van deze uitspraak het besluit tot het geven van een reactieve aanwijzing (gedeeltelijk) intrekt, dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het toekennen van de bestemmingen "Wonen" en "Tuin-1", dan wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan de in het bestreden besluit vermelde percelen, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.

Overige beroepsgrond

16.    De beroepsgrond van de raad dat de reactieve aanwijzing zijn doel voorbij schiet, zal zo nodig in de einduitspraak worden beoordeeld.

Proceskosten en griffierecht

17.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Het beroep van [appellant sub 2]

Inleiding

18.    [appellant sub 2] woont aan het [locatie 9] te Hoek van Holland. Hij kan zich niet verenigen met de reactieve aanwijzing voor zover deze betrekking heeft op zijn woning.

Reactieve aanwijzing te laat

19.    [appellant sub 2] betoogt dat het college ten onrechte niet eerder heeft ingegrepen om omzetting van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen te voorkomen. Het college had bijvoorbeeld de raad een aanwijzing kunnen geven om binnen een bepaalde termijn een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Door dit na te laten is de verwachting gewekt dat de voormalige agrarische bedrijfswoningen in een nieuw bestemmingsplan een woonbestemming zouden krijgen. Het college heeft het recht verwerkt om nu pas een reactieve aanwijzing te geven, aldus [appellant sub 2].

19.1.    Ingevolge artikel 3.8, vierde lid, in samenhang gelezen met het zesde lid, van de Wro is een voorwaarde voor toepassing van het instrument van de reactieve aanwijzing, dat het college een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Voor zover [appellant sub 2] van mening is dat het college een zogenoemde proactieve aanwijzing had dienen te geven, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 15 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1865, overwogen dat het toepassen van een proactieve aanwijzing in de rede ligt voor ontwikkelingen die het provinciebestuur met het oog op een goede ruimtelijke ordening juist wenselijk of noodzakelijk acht. In dit geval gaat het om een ontwikkeling die het college wil tegengaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen gebruik had mogen maken van de reactieve aanwijzing.

Het betoog faalt.

Uitbreiding redenen reactieve aanwijzing

20.    [appellant sub 2] betoogt voorts dat de aan de reactieve aanwijzing ten grondslag gelegde redenen, te weten, dat zijn woning voor een belemmering kan zorgen bij reconstructie en schaalvergroting van de glastuinbouwbedrijven, dat getwijfeld kan worden of de omzetting van zijn woning wel juist is beoordeeld en dat ook een minder vergaande bestemming mogelijk is, buiten beschouwing moeten worden gelaten. Deze redenen zijn pas genoemd in het bestreden besluit en niet al in de zienswijze naar voren gebracht, aldus [appellant sub 2].

20.1.    In de zienswijze van het college staat dat het de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheid tot directe omzetting van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen in duurzaam glastuinbouwgebied, in strijd acht met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. De door [appellant sub 2] opgesomde redenen dienen ter motivering van de gestelde strijd met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om deze motivering buiten beschouwing te laten.

Het betoog faalt.

Geen provinciaal belang gediend met reactieve aanwijzing

21.    [appellant sub 2] betoogt verder dat met de reactieve aanwijzing geen provinciaal belang is gediend. Het college lijkt onder druk van onder andere LTO Noord Glaskracht de reactieve aanwijzing te hebben gegeven, aldus [appellant sub 2].

21.1.    Uit artikel 3.8, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, volgt dat het college bevoegd is een reactieve aanwijzing te geven, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Wat er ook zij van de stelling dat de reactieve aanwijzing onder druk is gegeven, in het bestreden besluit staat dat de aanwijzing is gegeven omdat de in het bestreden besluit vermelde onderdelen in strijd zijn met artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid de handhaving van dit artikel van deze provinciale verordening als provinciaal belang heeft kunnen aantrekken.

Het betoog faalt.

Bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland"

22.    [appellant sub 2] voert ook aan dat het college zich handhaving van artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 niet meer als provinciaal belang kan aantrekken, omdat het college dit ook niet heeft gedaan bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland". In dat bestemmingsplan is aan het betrokken college van burgemeester en wethouders in artikel 3.7.1 de bevoegdheid toegekend om onder voorwaarden een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning om te zetten. De Verordening ruimte 2010, die destijds van toepassing was, verbood dit ook al. In Westland zijn in de afgelopen jaren de bestemmingen van vele agrarische woningen gewijzigd naar een woonbestemming, aldus [appellant sub 2].

22.1.    Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" heeft het college zich op het standpunt gesteld dat die situatie verschilt van de hier aan de orde zijnde situatie. In de regels van het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" was als voorwaarde opgenomen dat de woning zodanig gesitueerd moest zijn, dat de glastuinbouw in de toekomst niet zou worden belemmerd. Voor zover [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat in Westland de bestemmingen van vele agrarische woningen zijn gewijzigd naar een woonbestemming heeft het college op de zitting toegelicht dat in Westland is gekeken naar de toekomstvisie voor het gebied en dat per woning een uitgebreide afweging heeft plaatsgevonden. Voor het onderhavige glastuinbouwgebied zijn volgens het college concrete herstructureringsplannen nog niet voorhanden, zodat dan ook nog niet is na te gaan of omzetting naar een burgerwoning, gelet op de situering, een belemmerende factor zal zijn. De Afdeling is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 2] bedoelde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.

Het betoog faalt.

Mogelijkheden

23.    [appellant sub 2] betoogt daarnaast dat het college ten onrechte niet heeft toegelicht welke minder vergaande bestemming dan een permanente woonbestemming mogelijk is, gelet op de Verordening ruimte 2014.

23.1.    In het bestreden besluit staat dat het college er op zich begrip voor heeft dat de raad een oplossing heeft willen zoeken voor woningen waarvan het feitelijk gebruik al geruime tijd niet meer agrarisch is en waarvoor blijkbaar de verwachting is gewekt dat legalisering zal plaatsvinden. Voorts staat in het bestreden besluit dat de raad daarvoor echter ook had kunnen komen tot een regeling waarbij het huidige gebruik wordt gelegaliseerd, maar waarbij niet een permanente woonbestemming wordt toegekend. Het betoog dat het college geen toelichting heeft gegeven, mist in zoverre feitelijke grondslag. Bovendien is het college niet verplicht om zelf andere oplossingen aan te dragen.

Het betoog faalt.

Strijd met de Verordening Ruimte 2014

24.    [appellant sub 2] betoogt tevens dat het omzetten van zijn voormalige agrarisch bedrijfswoning naar een burgerwoning niet in strijd is met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014. Voldaan wordt aan de in artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 opgenomen voorwaarden. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. In de nabijheid van zijn woning heeft al een complete herstructurering plaatsgevonden en omzetting van zijn woning bemoeilijk de herstructureringsopgave op geen enkele wijze nu zijn woning in een bebouwingsstrook staat. Voorts wordt de bedrijfsvoering van het voorheen bijbehorende agrarische bedrijf niet door de omzetting beperkt. Verder is door de voormalige deelgemeente Hoek van Holland toegezegd dat een oplossing geboden zou worden voor de bestaande strijdige situatie. Het college heeft geen op zijn woning toegespitste motivering gegeven, aldus [appellant sub 2].

24.1.    De Afdeling verwijst voor haar beoordeling van dit betoog naar hetgeen zij hiervoor onder 12.2 heeft overwogen.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

25.    Artikel 8:51d van de Awb luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

26.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college dient daartoe met inachtneming van wat in deze uitspraak, onder 12.2, is overwogen alsnog, per perceel waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft, nader te motiveren of sprake is van een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, dan wel het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing voor dat perceel in te trekken. Ook dient het college de Afdeling en de andere betrokken partijen de uitkomst daarvan mede te delen.

27.    Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling het volgende op. Indien het college naar aanleiding van deze uitspraak het besluit tot het geven van een reactieve aanwijzing (gedeeltelijk) intrekt, dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het toekennen van de bestemmingen "Wonen" en "Tuin-1", dan wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan de in het bestreden besluit vermelde percelen, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.

Overige beroepsgrond

28.    De beroepsgrond van [appellant sub 2] dat geen noodzaak bestaat tot het geven van een reactieve aanwijzing, zal zo nodig in de einduitspraak worden beoordeeld.

Proceskosten en griffierecht

29.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

De beroepen van [appellant sub 4] en [appellant sub 16]

Inleiding

30.    [appellant sub 4] en [appellant sub 16] wonen onderscheidenlijk aan de [locatie 10] en [locatie 11] te Hoek van Holland. Zij kunnen zich niet verenigen met de reactieve aanwijzing voor zover deze betrekking heeft op hun woningen.

Inzet van andere bevoegdheden

31.    [appellant sub 4] en [appellant sub 16] betogen dat het college niet heeft gemotiveerd waarom geen gebruik kan worden gemaakt van andere aan hem toekomende bevoegdheden dan de reactieve aanwijzing.

31.1.    In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat als sprake is van strijdigheid met een of meer regels van de Verordening ruimte 2014, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening in het geding komt, een reactieve aanwijzing het meest effectieve instrument is om de inwerkingtreding van bepaalde onderdelen van een bestemmingsplan te voorkomen. Andere het college ter beschikking staande instrumenten zijn hiervoor niet of minder geschikt, zo staat in het bestreden besluit. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 15 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1865, ligt het toepassen van een proactieve aanwijzing en het vaststellen van een provinciaal inpassingsplan in de rede voor ontwikkelingen die het provinciebestuur met het oog op een goede ruimtelijke ordening juist wenselijk of noodzakelijk acht, terwijl het in dit geval gaat om een ontwikkeling die het college wil tegengaan. Voorts heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 20 oktober 2010; ECLI:NL:RVS:2010:BO1178) dat het feit dat het college ook beroep had kunnen instellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, niet betekent dat daarmee zijn vrijheid om te kiezen voor het geven van een reactieve aanwijzing is beperkt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zijn standpunt dat het provinciaal belang onvoldoende kon worden beschermd door het toepassen van andere bevoegdheden dan het geven van een reactieve aanwijzing, voldoende heeft gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Strijd met de Verordening Ruimte 2014

32.    [appellant sub 4] en [appellant sub 16] betogen voorts dat de noodzaak voor de reactieve aanwijzing in relatie tot de bescherming van het provinciaal belang niet is komen vast te staan. De raad is tegemoetgekomen aan zwaarwegende gerechtvaardigde verwachtingen. De voormalige deelgemeente Hoek van Holland heeft aan de desbetreffende burgers toegezegd dat ze in hun voormalige agrarische bedrijfswoningen mochten blijven wonen en dat in een nieuw bestemmingsplan een oplossing zou worden geboden voor de al jarenlang bestaande illegale situaties. Daarnaast worden de belangen van de glastuinbouwsector niet geschaad. Voor uitsluitend bestaande gevallen is beoordeeld of omzetting van de voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burger- dan wel plattelandswoningen kon plaatsvinden zonder dat conflicterende belangen met de omliggende glastuinbouwbedrijven optreden. Per geval is beoordeeld of wordt voldaan aan de richtafstanden in de VNG-brochure. Voorts is onvoldoende gemotiveerd dat de omzetting naar een woonbestemming een aantasting van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied met zich meebrengt en de modernisering van het glastuinbouw belemmert. Ten aanzien van hun percelen zijn de concrete feiten en omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van mogelijke inbreuk op het provinciale belang onvoldoende meegewogen. Nu het perceel van [appellant sub 4] aan drie zijden grenst aan bestaande glastuinbouwbedrijven en aan een zijde aan een ander perceel met een woonbestemming en het perceel van [appellant sub 16] over een lengte van ongeveer 100 m aan een open waterberging ligt, aan een zijde grenst aan een bestaand glastuinbouwbedrijf en aan twee zijden grenst aan een ander perceel met een woonbestemming, kan van belemmering van uitbreiding of modernisering van de betreffende glastuinbouwbedrijven geen sprake zijn, aldus [appellant sub 4] en [appellant sub 16].

32.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 4] en [appellant sub 16] aldus, dat in hun concrete gevallen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied als bedoeld in artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014, waardoor geen sprake is van strijd met de Verordening ruimte 2014. De Afdeling verwijst voor haar beoordeling van dit betoog naar hetgeen zij hiervoor, onder 12.2, heeft overwogen.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

33.    Artikel 8:51d van de Awb luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

34.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college dient daartoe met inachtneming van wat in deze uitspraak, onder 12.2, is overwogen alsnog, per perceel waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft, nader te motiveren of sprake is van een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, dan wel het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing voor dat perceel in te trekken. Ook dient het college de Afdeling en de andere betrokken partijen de uitkomst daarvan mede te delen.

35.    Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Indien het college naar aanleiding van deze uitspraak het besluit tot het geven van een reactieve aanwijzing (gedeeltelijk) intrekt, dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het toekennen van de bestemmingen "Wonen" en "Tuin-1", dan wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan de in het bestreden besluit vermelde percelen, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.

Proceskosten en griffierecht

36.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

De beroepen van [appellant sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 14] en [appellant sub 8]

Inleiding

37.    [appellant sub 6] en [appellant sub 3] wonen onderscheidenlijk aan het [locatie 12] en [locatie 13] te Hoek van Holland. [appellant sub 10] woont aan de [locatie 3] te Hoek van Holland. [appellant sub 11] woont aan het [locatie 14] te Hoek van Holland. [appellant sub 9], [appellant sub 7], [appellant sub 12] en [appellant sub 14] wonen respectievelijk aan de [locatie 15], [locatie 16], [locatie 17] en [locatie 18] te Hoek van Holland. [appellant sub 7] is ook eigenaar van de woning aan [locatie 19] te Hoek van Holland. [appellant sub 5] woont aan de [locatie 7] te Hoek van Holland. [appellant sub 8] woont aan de [locatie 20] te Hoek van Holland. Zij kunnen zich niet verenigen met de reactieve aanwijzing voor zover deze betrekking heeft op hun woningen.

Inspraakreactie

38.    [appellant sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 14] en [appellant sub 8] betogen dat het geven van de reactieve aanwijzing te ver gaat, nu deze voornamelijk is ingezet als handhavingsinstrument. Dit speelt volgens hen met name nu het college geen inspraakreactie heeft gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan, waardoor de bij het bestemmingsplan betrokken partijen zich niet konden voorbereiden op het standpunt van het college.

38.1.    Ingevolge artikel 3.8, vierde lid, in samenhang gelezen met het zesde lid, van de Wro is een voorwaarde voor toepassing van het instrument van de reactieve aanwijzing dat het college een zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbestemmingsplan. Het college heeft in dit geval een zienswijze naar voren gebracht. Niet is vereist dat het college een inspraakreactie heeft gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. Het college heeft overigens uiteengezet dat geen inspraakreactie is gegeven vanwege de melding van de gemeente dat het een conserverend plan betreft. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college geen gebruik kon maken van het instrument van de reactieve aanwijzing.

Het betoog faalt.

Strijd met de Verordening ruimte 2014

39.    [appellant sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 14] en [appellant sub 8] betogen ook dat artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 er niet aan in de weg staat dat de voormalige agrarische bedrijfswoningen in het glastuinbouwgebied worden bestemd als burger- dan wel plattelandswoning, zodat er geen grondslag is voor de reactieve aanwijzing. Volgens hen heeft de raad de zienswijze van het college voldoende weerlegd en daarbij, naast het belang van de glastuinbouwsector, ook naar andere belangen gekeken en er rekening mee gehouden dat de woningen niet opnieuw als bedrijfswoning kunnen worden bestemd.

In dit verband voeren zij ten eerste aan dat artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 geen verbod bevat op de aanwijzing van plattelandswoningen of het toekennen van de bestemming "Wonen" aan bestaande woningen in het glastuinbouwgebied. Volgens hen zijn bedrijfswoningen ‘daarbij behorende voorzieningen’ als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 en kan het college deze tekst niet zo ver inperken, dat voormalige bedrijfswoningen niet langer als ‘daarbij behorende voorzieningen’ zijn aan te merken zodra deze zijn aangewezen als plattelandswoning of burgerwoning. Daarbij wijzen zij erop dat een plattelandswoning ingevolge artikel 1.1a van de Wabo uitdrukkelijk onderdeel blijft uitmaken van het bedrijf waar deze voorheen bij hoorde. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:982, blijkt volgens hen dat wijziging van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning, dan wel burgerwoning mogelijk is in het glastuinbouwgebied.

Ten tweede voeren zij in dit verband aan dat wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014. Volgens hen heeft in het gebied op grote schaal de gewenste en nodige reconstructie van glastuinbouwbedrijven plaatsgevonden. De woningen staan ook na omzetting van de bestemming niet in de weg aan verdere ontwikkeling van de glastuinbouw nu zij staan in de bestaande bebouwingsstroken met bedrijfswoningen. Van een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied is dan ook geen sprake. Volgens de toelichting op artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014 kan lintbebouwing eventueel buiten de begrenzing van het glastuinbouwgebied worden gebracht. Het college heeft volgens hen ten onrechte geen onderzoek naar de omstandigheden van het geval gedaan maar een generieke aanwijzing gegeven. Het college heeft geen rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van hun geval. Zij wijzen onder meer op het gewekte vertrouwen en de ligging van hun woningen. De raad heeft dit volgens hen wel gedaan. Volgens hen is een onderzoek naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet nodig omdat hier sprake is van teelt in kassen en is voldoende onderzocht of de plattelandswoningen niet ook overlast ondervinden van andere bedrijven. Er is sprake van willekeur. De reactieve aanwijzing heeft geen betrekking op de woningen aan de [locatie 4], [locatie 21] en [locatie 5] te Hoek van Holland, maar wel op de woningen aan de [locatie 7] en [locatie 8] te Hoek van Holland. In alle glastuinbouwgemeenten in het duurzaam glastuinbouwgebied Westland/Oostland worden regelmatig bestemmingsplannen vastgesteld waarin aan voormalige agrarische bedrijfswoningen een woonbestemming, dan wel de aanduiding "plattelandswoning" wordt toegekend, waarbij zij verwijzen naar onder meer de bestemmingsplannen "Glastuinbouwgebied Boomawatering" en "Oostland-Berkel".

Ten derde voeren zij aan dat het college geen acht heeft geslagen op artikel 2.1.5, derde lid, van de Verordening ruimte 2014. Volgens hen is sprake van een zwaarwegend algemeen belang en is er geen reële andere mogelijkheid gelet op de feitelijke situatie, het gewekte vertrouwen en nu handhaving niet meer mogelijk is.

Ten vierde voeren zij aan dat op grond van artikel 3.3, eerste en tweede lid, van de Verordening ruimte 2014 in beperkte mate kan worden afgeweken van de verordening.

Ten vijfde voeren zij aan dat de redenen die het college overigens aanvoert in de reactieve aanwijzing geen betrekking hebben op een ruimtelijk belang maar op economische belemmeringen. Het gaat om bestaande woningen die ongeacht de bestemming in de weg kunnen liggen aan reconstructie, net als bijvoorbeeld wegen.

Ten slotte voeren zij aan dat de reactieve aanwijzing niet noodzakelijk was. Volgens hen heeft het college miskend dat de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan rekening moest houden met de gedane toezeggingen. Ook heeft het college miskend dat de woningen al zijn gebouwd en dat het niet overeenkomstig het feitelijk gebruik bestemmen van de woningen zal leiden tot leegstand en verval, alsmede tot negatieve effecten op de omgeving.

39.1.    Wat betreft het betoog dat artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014 niet in de weg staat aan het toekennen van de aanduiding plattelandswoning of de bestemming "Wonen" aan bestaande woningen in het glastuinbouwgebied, overweegt de Afdeling dat in de toelichting op artikel 2.1.5 van de Verordening ruimte 2014 is vermeld dat het teeltgebied primair is bedoeld voor glastuinbouwbedrijven en de daarbij behorende voorzieningen, zoals waterberging, gietwaterbassins, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bedrijfswoningen, bedrijfsruimten, infrastructuur en landschappelijke inpassing. Plattelandswoningen en burgerwoningen zijn niet aan te merken als ‘daarbij behorende voorzieningen’ als bedoeld in artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014, omdat deze woningen functioneel niet vergelijkbaar zijn met een bedrijfswoning. Zij zijn niet noodzakelijk en doelmatig voor een bedrijf. Voor zover in dit verband is gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:982, overweegt de Afdeling dat zij zich in die zaak niet heeft uitgesproken over de vraag of het toekennen van een aanduiding plattelandswoning in strijd is met artikel 2.1.5, eerste lid, van de Verordening ruimte 2014.

Het betoog faalt in zoverre.

39.2.    Voor haar beoordeling van het betoog van [appellant sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 14] en [appellant sub 8] over artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verordening ruimte 2014, in relatie tot de concrete omstandigheden van hun individuele woningen, verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hiervoor, onder 12.2, heeft overwogen.

Het betoog slaagt in zoverre.

Bestuurlijke lus

40.    Artikel 8:51d van de Awb luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing."

41.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het college dient daartoe met inachtneming van wat hiervoor, onder 12.2, is overwogen alsnog, per perceel waarop de reactieve aanwijzing betrekking heeft, nader te motiveren of sprake is van een onevenredige aantasting van de omvang en bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied, dan wel het besluit tot het geven van de reactieve aanwijzing voor dat perceel in te trekken. Daarbij dient het college de door [appellant sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 14] en [appellant sub 8] in hun beroepschriften vermelde bijzondere omstandigheden te betrekken. Ook dient het college de Afdeling en de andere betrokken partijen de uitkomst daarvan mede te delen.

42.    Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling het volgende op. Indien het college naar aanleiding van deze uitspraak het besluit tot het geven van een reactieve aanwijzing (gedeeltelijk) intrekt, dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het toekennen van de bestemmingen "Wonen" en "Tuin-1", dan wel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan de in het bestreden besluit vermelde percelen, onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.

Overige beroepsgronden

43.    De overige beroepsgronden van [appellant sub 6], [appellant sub 3], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellant sub 7], [appellant sub 5], [appellant sub 9], [appellant sub 14] en [appellant sub 8] over artikel 2.1.5, derde lid, van de Verordening ruimte 2014, artikel 3.3, eerste en tweede lid, van de Verordening ruimte 2014, dat de redenen die het college overigens aangeeft in de reactieve aanwijzing geen betrekking hebben op een ruimtelijk belang en dat geen noodzaak bestaat tot het geven van een reactieve aanwijzing, zullen zo nodig in de einduitspraak worden beoordeeld.

Proceskosten en griffierecht

44.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 10 juli 2018 voor zover daarbij een reactieve aanwijzing is gegeven met betrekking tot het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" aan het perceel [locatie 1] te Hoek van Holland in het bestemmingsplan "Hoek van Holland - Buitengebied", zoals dat door de raad bij besluit van 28 juni 2018 is vastgesteld;

III.    draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op:

- om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 14, 26, 34 en 41 is overwogen, het daar omschreven gebrek in het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 10 juli 2018 te herstellen, en

- de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst mede te delen;

IV.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020

625.

Bijlage

Wro

Artikel 3.8, vierde lid

In afwijking van het derde lid wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat. In zodanig geval zenden burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 3.8, zesde lid

Indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister, onverminderd andere aan hen toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, eerste lid, onder a, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, tweede tot en met vierde lid, zijn op deze aanwijzing niet van toepassing. De kennisgeving van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg. Gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister vermelden in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie onderscheidenlijk het Rijk beletten het betrokken provinciaal onderscheidenlijk nationaal belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt alsdan met uitsluiting van dat onderdeel, samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze door burgemeester en wethouders bekendgemaakt. De in het vierde lid genoemde termijn wordt hiertoe met een week verlengd. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het aanwijzingsbesluit vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd. Zodra het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel.

Artikel 4.2, eerste lid

Indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.