Uitspraak 202002076/2/V3


Volledige tekst

202002076/2/V3.
Datum uitspraak: 1 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 maart 2020 in zaak nr. 19/6445 in het geding tussen:

[de vreemdelingen]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de staatssecretaris binnen vier weken een nieuwe besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 10.000,00.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.

2.    Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet zonder meer toe dat de staatssecretaris de gevraagde mvv moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom niet noodzakelijkerwijs gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.

3.    Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. van Laar

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020

345-846.