Uitspraak 202001214/2/V6


Volledige tekst

202001214/2/V6.
Datum uitspraak: 26 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2020 in zaak nr. 18/2181 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2014 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [verzoeker] ingetrokken.

Bij besluit van 21 september 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 februari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2017 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven en de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 3.000,00 aan [verzoeker].

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap worden geschorst totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. [verzoeker] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zijn werkgever hem als gevolg van de intrekking van zijn Nederlanderschap op non-actief heeft gesteld. Het treffen van een voorlopige voorziening kan ertoe bijdragen dat hij zijn werk als verpleger kan voortzetten. Daarnaast verliest hij alle rechten die aan het Nederlanderschap en Unieburgerschap zijn verbonden, waaronder de mogelijkheid om te reizen. Consulaire bescherming door de Nederlandse autoriteiten is voor hem van cruciaal belang omdat hij in de negatieve belangstelling staat van de Rwandese autoriteiten. Zonder zijn Nederlandse nationaliteit loopt hij het risico te worden uitgezet of uitgeleverd aan Rwanda. Hierbij is van belang dat er een strafrechtelijk onderzoek naar hem loopt en dat de staatssecretaris het voornemen heeft zijn - voorafgaand aan de verlening van het Nederlanderschap verleende - verblijfsvergunning asiel in te trekken en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen.

De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting te kennen gegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.

3.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De intrekking van het Nederlanderschap wordt geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. Het verzoek van [verzoeker] om de schorsing te laten voortduren tot zes weken na de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak wordt afgewezen, aangezien artikel 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb daaraan in de weg staat. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 21 september 2017, kenmerk Z1-18251042640, en het besluit van 22 januari 2014, kenmerk Z1-3522197834;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.K. De Keizer griffier.

w.g. Bijloos    w.g. De Keizer
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2020

670.