Uitspraak 201904652/1/A3


Volledige tekst

201904652/1/A3.
Datum uitspraak: 1 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2019 in zaak nr. 17/7190 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2017 heeft het college het verzoek van [appellant] om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) informatie te verstrekken buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 8 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A. Geleijnse, advocaat te Den Haag, en mr. F.W.E. Eekhof, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft aan het college gevraagd om hem alle informatie te verstrekken over hoe de gemeente Amsterdam omgaat met, zoals hij dat in zijn verzoek heeft genoemd, ‘afwijkende’ burgers. Deze informatie wil hij gebruiken voor een door hem te schrijven boek.

Het college gaat ervan uit dat [appellant] met zijn verzoek de gemeente slechts onder druk wil zetten. Dat is niet de bedoeling van de Wob. [appellant] maakt volgens het college misbruik van recht.

Besluit college

2.    Het college vindt dat het verzoek van [appellant] niet los kan worden gezien van eerdere Wob-verzoeken die hij heeft gedaan. Volgens het college wil [appellant] met het indienen van Wob-verzoeken en het sturen van e-mails en sms-berichten de gemeente frustreren en onder druk zetten. Dat [appellant] de informatie waarom hij heeft verzocht, nodig heeft voor een nog door hem te schrijven boek, vindt het college niet aannemelijk.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft verwezen naar de in de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:974) weergegeven handelwijze van [appellant] en overwogen dat hij deze bij zijn verzoek niet wezenlijk heeft gewijzigd. [appellant] wil, gezien het aantal Wob-verzoeken, e-mailberichten en sms-berichten, als activist nog steeds de gemeente alleen maar onder druk zetten. Het college heeft terecht het bezwaar van [appellant] tegen de buitenbehandelingstelling van zijn Wob-verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn activisme in het verleden niet had mogen betrekken bij haar oordeel dat sprake is van misbruik van recht. De rechtbank had moeten kijken naar zijn intenties en handelen op het moment dat hij het verzoek om informatie heeft ingediend. Toen was hij geen activist meer. Hij heeft de informatie nodig voor het boek dat hij aan het schrijven is, aldus [appellant].

Is sprake van misbruik van recht?

5.    In de uitspraak van 21 maart 2018 heeft de Afdeling geoordeeld dat [appellant] misbruik van recht heeft gemaakt omdat uit zijn handelwijze en intenties bleek dat hij slechts de gemeente wilde frustreren. [appellant] voert op zich terecht aan dat zijn activisme in het verleden niet beslissend is voor de behandeling van nieuwe Wob-verzoeken van hem. Ieder nieuw Wob-verzoek moet in beginsel op zichzelf worden beoordeeld. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht kan echter wel rekening worden gehouden met de eerdere handelwijze van de aanvrager (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157). Anders dan [appellant] stelt, is dat niet in strijd met het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht van eenieder op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De reikwijdte van dat artikel gaat niet zo ver dat een verleden als activist niet bij de beoordeling van een verzoek om informatie als het deze mag worden betrokken. Het volgt ook niet uit de door [appellant] vermelde uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) van 24 januari 2019, Catt tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2019:0124JUD004351415). In die zaak, over de opslag van persoonsgegevens van een activist in een ‘extremism database’ in het Verenigd Koninkrijk, heeft het EHRM geoordeeld dat het voortdurend bewaren van die gegevens in dat geval disproportioneel en dus in strijd met artikel 8 was. Daarvan is in dit geval geen sprake.

5.1.    [appellant] heeft verzocht om "alle informatie over hoe de gemeente Amsterdam omgaat met ‘afwijkende’ burgers". Als omschrijving van zijn verzoek heeft hij vermeld: "Het gaat daarbij om beleidsdocumenten, alsmede alle correspondentie aangaande dit beleid (inclusief de dossiervorming t.a.v. van specifieke personen - niet de inhoud van de specifieke dossiers, maar hoe de gemeente met de dossiervorming van deze specifieke groep burgers om gaat). Tevens wens ik alle informatie te ontvangen over hoe de gemeente Amsterdam t.a.v. deze personen afstemt met andere overheidsinstanties zoals politie, OM etc.". Gelezen deze bewoordingen is het verzoek ruim en vaag geformuleerd en behoefde dit precisering. Pogingen van het college om ruim en vaag geformuleerde verzoeken van [appellant] te preciseren, slagen niet. [appellant] heeft het college telkens te kennen gegeven dat hij daaraan niet meewerkt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat zijn evident afgebakende verzoeken een makkelijke zoekslag vergen. [appellant] ziet er daarbij aan voorbij dat de formulering van zijn verzoek een onnodige belemmering vormt voor een adequate en spoedige besluitvorming en het op het verzoek te nemen besluit extra vatbaar maakt voor discussie in een bezwaar- en beroepsprocedure.

5.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 27 juli 2016 in zaak nr ECLI:NL:RVS:2016:1840), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek behoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.

[appellant] stelt het verzoek te hebben gedaan in het kader van het schrijven van een boek. In beroep heeft hij in dat verband een e-mail van prof. dr. A.F.M. Brenninkmeijer en vier door hem geschreven bladzijden met de koptekst ‘Ede’ overgelegd, In hoger beroep heeft hij een bericht uit 2017 aan hem van een uitgever overgelegd. Uit deze stukken blijkt alleen dat Brenninkmeijer met [appellant] medio 2017 heeft gesproken over diens voornemen om een boek te schrijven, en dat deze hem in die e-mail heeft laten weten dat hij dat bij de gemeente mag vermelden. Verder blijkt dat een uitgever hem onder bijvoeging van een synopsis van een door deze aangekocht boek, wenken heeft gegeven voor structuur en opzet van een door [appellant] te schrijven boek. [appellant] heeft echter geen synopsis, opzet of voorlopige indeling van het boek gemaakt, zodat ook niet duidelijk is geworden welke informatie nog ontbrak die met het Wob-verzoek kon worden verkregen. Verder heeft [appellant], hoewel hij tijdens de hoorzitting in bezwaar op 14 september 2017 heeft verklaard zijn boek in maximaal acht weken te schrijven, met uitzondering van die vier bladzijden geen enkele voortgang geboekt met het schrijven ervan. Onder deze omstandigheden is [appellant] er niet geslaagd aannemelijk te maken dat zijn Wob-verzoek is gedaan met het oog op het schrijven van een boek, zoals hij stelt. Daarbij komt dat [appellant] sinds hij het Wob-verzoek heeft ingediend, nog weer tientallen e-mails heeft verstuurd aan verschillende ambtenaren en raadsleden van de gemeente en ter zitting van de rechtbank heeft verklaard daarmee niet op te houden.

5.3.    Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien en in aanmerking genomen het eerdere gedrag van [appellant], acht de Afdeling evenals de rechtbank niet aannemelijk dat [appellant] om informatie neergelegd in documenten heeft verzocht in het kader van het schrijven van een boek, zoals hij stelt. Daarmee is ook niet aannemelijk dat het Wob-verzoek door hem is gedaan in verband met het door de Wob beoogde doel, te weten openbaarmaking voor een ieder. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, heeft het college terecht het bezwaar van [appellant] tegen de buitenbehandelingstelling van zijn Wob verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.

Slotsom

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020

290.