Uitspraak 201902933/1/R4


Volledige tekst

201902933/1/R4.
Datum uitspraak: 25 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] h.o.d.n. [bedrijf], wonend te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2019 in zaken nrs. 18/2506 en 18/3715 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2017 heeft het college een aanvraag van [appellant] om verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee woonarken en de aanleg van een toegangspad en parkeerplaatsen voor bestaande en de twee beoogde woonarken op het perceel [locatie] te Kortenhoef buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 17 mei 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 9 oktober 2017 herroepen en meegedeeld dat de aanvraag opnieuw in behandeling wordt genomen met gebruikmaking van de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

Bij uitspraak van 1 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met zaak nr. 201900173/1/R4 op 13 februari 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Amstelveen, en het college, vertegenwoordigd door K.G. Vrielink en A.E.J. Debie, zijn verschenen. Na de zitting zijn deze zaken gesplitst.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van jachthaven [bedrijf] in Kortenhoef. [appellant] wenst twee bestaande woonarken te verplaatsen naar locaties binnen deze jachthaven en heeft daarom de aanvraag om verlening van de omgevingsvergunning ingediend. Bij deze aanvraag heeft [appellant] ook gevraagd om een toegangspad en parkeerplaatsen aan te mogen leggen ten behoeve van de woonarken.

2.    De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het besluit van 17 mei 2018 in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en om die reden moet worden vernietigd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het antwoord op de vraag of voor het vernietigde besluit een ander besluit in de plaats moet komen afhankelijk is van de vraag of er een omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat in dit geval niet van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven. Met dat oordeel kan [appellant] zich niet verenigen. Volgens hem is wel van rechtswege een omgevingsvergunning gegeven.

Bijlage

3.    De (wettelijke) bepalingen en relevante planvoorschriften die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Van rechtswege gegeven omgevingsvergunning?

4.    [appellant] voert aan dat niet tijdig op zijn aanvraag is beslist. Hij voert aan dat hierdoor van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven, omdat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. [appellant] wijst erop dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, zijn aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Het Wijde Blik 2004". [appellant] stelt dat de planwetgever in dat plan toestemming heeft gegeven om twee ligplaatsen voor woonarken te realiseren binnen de jachthaven. [appellant] wijst ook op de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor het vergroten van ligplaatsen. Verder heeft [appellant] in een nader stuk gewezen op de "Wet verduidelijking positie woonboten". Volgens [appellant] zijn de bestaande woonarken gelijkgesteld met bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, gelet op gesloten huurovereenkomsten.

4.1.    Uit de wettelijke systematiek van artikel 3:10 en artikel 4:20b van de Awb gelezen in samenhang met artikel 2.12 en 3.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) volgt dat in geval de zogenoemde reguliere procedure van toepassing is, een omgevingsvergunning van rechtswege is gegeven indien niet tijdig op de aanvraag wordt beslist. Wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is volgens deze systematiek geen sprake van een van rechtswege gegeven omgevingsvergunning.

4.2.    Voor de vraag of van rechtswege een omgevingsvergunning is gegeven, moet daarom worden bezien welke van de twee genoemde voorbereidingsprocedures van toepassing is. Om dat te bepalen moet in dit geval worden bezien of de activiteiten waarvoor [appellant] een omgevingsvergunning heeft aangevraagd in overeenstemming zijn met de voorschriften van het bestemmingsplan met inbegrip van de mogelijkheden van binnenplanse afwijking.

4.3.    Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:607) zijn de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.

4.4.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] de twee woonarken, waar de aanvraag betrekking op heeft, wenst te realiseren op gronden, waaraan in het bestemmingsplan "Het Wijde Blik 2004" de bestemming "Jachthaven" is toegekend. De Afdeling stelt verder vast dat in dit bestemmingsplan bij die bestemming een beschrijving in hoofdlijnen is opgenomen waarin - in artikel 12, tweede lid, onder f, van de planvoorschriften - naar voren komt dat in de jachthaven [bedrijf] het aantal ligplaatsen voor woonschepen niet meer dan twee mag bedragen. Verder is in artikel 12, tweede lid, onder g, van de planvoorschriften ingegaan op de lengte, breedte, nokhoogte, goothoogte en inhoud van een woonschip. Dat het bestemmingsplan hiermee mogelijkheden biedt voor ligplaatsen, betekent echter nog niet dat ook de bouw van woonarken is toegestaan op grond van dit bestemmingsplan.

Omdat de woonarken - zoals de rechtbank in hoger beroep onbestreden heeft overwogen - bouwwerken zijn, dient te worden beoordeeld of wordt voldaan aan de bouwvoorschriften van artikel 12, derde lid, van de planvoorschriften. De Afdeling stelt in dit verband vast dat, gelet op artikel 12, derde lid, van de planvoorschriften, alleen die bouwwerken zijn toegestaan die daarin worden genoemd en bovendien alleen op een specifieke plaats die op de plankaart is aangegeven via (afhankelijk van het type bouwwerk) een aanduiding of bouwvlak. Vast staat dat geen bouwvlak of aanduiding op de plankaart is ingetekend op grond waarvan het realiseren van een bouwwerk is toegestaan op de plek waar [appellant] de woonarken wenst te realiseren. Verder zijn in dit geval geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aan de orde. Evenmin zijn woonarken toegestaan via een binnenplanse vrijstelling. [appellant] heeft in dit verband weliswaar gewezen op artikel 12, vierde lid, van de planvoorschriften, maar die vrijstellingsmogelijkheid heeft betrekking op het vergroten van het maximaal aantal ligplaatsen voor woonschepen en niet op de bouwvoorschriften van het derde lid van dat artikel. Dit leidt tot de slotsom dat de woonarken niet bij recht of via een binnenplanse afwijking zijn toegestaan en dus in strijd zijn met de bouwvoorschriften bij de bestemming "Jachthaven" in het bestemmingsplan. Nu deze bouwvoorschriften duidelijk zijn, komt aan de bedoeling die de planwetgever volgens [appellant] met bovengenoemd bestemmingsplan zou hebben gehad, wat daar overigens ook van zij, geen betekenis toe. De Afdeling merkt verder overigens op dat niet in geschil is dat een geval als beschreven in artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht hier niet aan de orde is.

Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de woonarken alleen met gebruikmaking van een buitenplanse afwijking zou kunnen worden verleend. Wat [appellant] heeft aangevoerd over de vraag of de aanlegactiviteiten voor het toegangspad al dan niet zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan, behoeft geen bespreking, omdat al door wat hiervoor over de woonarken is overwogen de uitgebreide voorbereidingsprocedure op de aanvraag van toepassing is.

In zoverre faalt het betoog.

4.5.    Verder merkt de Afdeling op dat de "Wet verduidelijking positie woonboten" heeft geleid tot artikel 8.2a van de Wabo waarin overgangsrecht is opgenomen voor alle bestaande woonboten en bestaande andere drijvende objecten die hoofdzakelijk worden gebruikt voor verblijf, die voorheen niet werden aangemerkt als bouwwerken en die voldeden aan de voor die constructies geldende lokale regels. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2015-2016, 34 434, nr. 3) worden woonboten waarvoor krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening geen vergunning of ontheffing werd vereist voor het bouwen of gebruiken ervan gelijkgesteld met een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen, brandveilig gebruik of planologisch strijdig gebruik. Met het van rechtswege geven van de omgevingsvergunning kunnen ook deze woonboten blijven liggen zonder dat de eigenaren en gebruikers ervan nieuwe vergunningen hoeven aan te vragen.

De Afdeling stelt vast dat met de "Wet verduidelijking positie woonboten" voor bestaande situaties een regeling is getroffen. In dit geval is echter door [appellant] verzocht om een verplaatsing met een permanent karakter, wat naar het oordeel van de Afdeling als een nieuwe situatie dient te worden beschouwd. Artikel 8.2a van de Wabo is, naar tekst en strekking, hierop niet van toepassing. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat in onderdeel 3 van de genoemde memorie van toelichting onder het kopje "Meer permanent verplaatsen" het volgende is vermeld: "Als bestaande drijvende bouwwerken permanent op een andere plaats in het water worden geplaatst zal wel opnieuw een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig zijn."

Gelet op het vorenstaande kan aan de "Wet verduidelijking positie woonboten" voor dit geval niet de betekenis worden toegekend die [appellant] daaraan toegekend wenst te zien.

Ook in zoverre faalt het betoog.

Wat betekent dit?

5.    Nu de uitgebreide voorbereidingsprocedure op de aanvraag van toepassing is, is de gevraagde omgevingsvergunning niet van rechtswege gegeven. Dit betekent dat het college een nieuw besluit zal moeten nemen.   Hierbij merkt de Afdeling overigens op dat de gegrondverklaring van het beroep, de vernietiging van het besluit van 17 mei 2018 en de opdracht met een termijnstelling om een nieuw besluit te nemen in hoger beroep niet zijn bestreden.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020

418.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Afdeling 3.4. "Uniforme openbare voorbereidingsprocedure"

Artikel 3:10

[…]

4. Indien deze afdeling van toepassing is op de voorbereiding van een besluit is paragraaf 4.1.3.3 niet van toepassing.

Paragraaf 4.1.3.3.

Artikel 4:20b

1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […]:

[…]

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Paragraaf 3.3. "De uitgebreide voorbereidingsprocedure"

Artikel 3.10

1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:

a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan […] en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.

Artikel 8.2a

1. Indien voor het bouwen of gebruiken van een woonboot of een ander drijvend object dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor verblijf voor of op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten krachtens een provinciale of een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is verleend, wordt die vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, c of d.

2. Een woonboot of een ander drijvend object dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor verblijf ten aanzien waarvan tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten krachtens een provinciale of een gemeentelijke verordening geen vergunning of ontheffing werd vereist voor het bouwen of gebruiken ervan, wordt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten gelijkgesteld met een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, onderdelen a, c of d is verleend.

3. Voorwaarden waaronder een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste of tweede lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

Besluit omgevingsrecht

Bijlage II behorende bij de artikelen 2.3, 2.5a en 2.7

[…]

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

[…]

11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Planvoorschriften bestemmingsplan "Het Wijde Blik 2014"

Artikel 12 Jachthaven

1. Doeleinden

De op de plankaarten voor "jachthaven" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

k. ligplaatsen voor woonschepen; […]

met bijbehorende bebouwing.

Ter plaatse waar dit op de plankaart als zodanig is aangegeven, zijn de gronden mede bestemd voor:

[…]

n. een recreatiewoning;

o. woning;

p. bedrijfsdoeleinden.

2. Beschrijving in hoofdlijnen

[…]

Ligplaatsen voor woonschepen

f. Er wordt een restrictief beleid gevoerd ten aanzien van ligplaatsen voor woonschepen. […]

Het totaal aantal ligplaatsen voor woonschepen mag per jachthaven […] niet meer bedragen dan weergegeven in onderstaande tabel:

[…]

[bedrijf]                             2

g. De lengte van een woonschip mag niet meer bedragen dan 20 m, de breedte mag niet meer bedragen dan 6 m, de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m en de nokhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat de inhoud van een woonschip niet meer mag bedragen dan 350 m³.

[…].

3. Bouwvoorschriften

Algemeen

a. Bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bijgebouwen dienen te worden

gebouwd binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken.

b. Buiten het bouwvlak is één botenloods toegestaan met een maximum

oppervlakte van 120 m².

[…]

Woning

l. per aanduiding op de plankaart is één woning toegestaan […].

[…]

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

o. De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer

bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen.

p. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de erfafscheiding

welke niet vergunningvrij zijn op grond van art.2, lid e, van het "Besluit

bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken" zijn

niet toegestaan.

4. Vrijstelling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2 onder f voor het vergroten van het maximum aantal ligplaatsen voor woonschepen per jachthaven, mits het maximaal toegestane aantal ligplaatsen voor woonschepen in het plangebied niet wordt overschreden.