Uitspraak 200203637/1


Volledige tekst

200203637/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 mei 2002 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Boxtel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghoudster] te [plaats] vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Munsel", alsmede bouwvergunning verleend voor het oprichten van zes woningen met garage op het perceel nabij [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats].

Bij besluit van 30 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij hetzelfde besluit hebben burgemeester en wethouders het besluit van
4 juli 2000 ingetrokken (lees: herroepen) en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd. Dit besluit en het advies van commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 31 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 21 mei 2002, verzonden op 24 mei 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten, voor zover daarbij op hun beroep is beslist, bij brief van 5 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 augustus 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 3 september 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht is [vergunninghoudster] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten van 14 november 2002. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Mariaheide, burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
T.G.M. Driessen, ambtenaar der gemeente, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. L.J. van Langevelde, advocaat te
Bergen op Zoom, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het geschil tussen partijen niet betreft het besluit tot weigering van de bouwvergunning – welke weigering door appellanten immers werd beoogd – maar de vraag of het bouwplan van [vergunninghoudster] in overeenstemming is met artikel 6 van het bestemmingsplan “In Goede Aarde”. Weliswaar blijkt uit de beslissing op het bezwaar dat deze vraag door burgemeester en wethouders – anders dan door appellanten – bevestigend wordt beantwoord, maar aan het besluit tot weigering van de gevraagde bouwvergunning hebben burgemeester en wethouders uitsluitend ten grondslag gelegd, dat gedeputeerde staten van Noord-Brabant inmiddels goedkeuring hadden onthouden aan het betreffende gedeelte van het bestemmingsplan “In Goede Aarde”. De vraag of het bouwplan in overeenstemming was met genoemd artikel 6 kwam daardoor niet meer aan de orde.

De tegen die onthouding van goedkeuring ingestelde beroepen
heeft de Afdeling inmiddels bij haar uitspraak van 27 november 2002,
nr. 200101541/1, ongegrond verklaard.

2.1.1. De rechtbank is dan ook op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat, nu het beroep van appellanten slechts is gericht tegen het antwoord van burgemeester en wethouders op vorenbedoelde vraag en niet is gebleken van een geschil met betrekking tot het weigeringsbesluit als zodanig, het aan appellanten aan belang ontbreekt bij beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit (door de rechtbank per abuis aangeduid als het ingestelde beroep).

Het enkele feit dat appellanten ten behoeve van een civiele procedure belang zouden hebben bij het beantwoorden van de vraag of burgemeester en wethouders hun bezwaren al of niet terecht ongegrond hebben verklaard maakt dat niet anders. In dat verband verwijst de Afdeling naar haar aangehechte uitspraak van 4 december 2002, nr. 200202535/1 (r.o. 2.4 en 2.5).

2.1.2. De jurisprudentie waarop appellanten zich hebben beroepen heeft betrekking op andere situaties dan het onderhavige geval, zodat daarin geen steun kan worden gevonden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.

2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002

202.