Uitspraak 200101541/1


Volledige tekst

200101541/1.
Datum uitspraak: 27 november 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. Bouwbedrijf [appellante sub 3], gevestigd te [plaats],
4. [appellante sub 4], gevestigd te [plaats],
5. burgemeester en wethouders van Boxtel,

appellanten,

en

gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2000 heeft de gemeenteraad van Boxtel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 25 april 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "In Goede Aarde".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 23 januari 2001, nr. 685421, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 20 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2001, appellanten sub 2 bij brief van 12 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2001, appellante sub 3 bij brief van 17 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2001, appellante sub 4 bij brief van 17 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2001, en appellanten sub 5 bij brief van 18 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 maart 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2002, waar appellanten sub 1 en sub 2 in persoon, appellante sub 3 vertegenwoordigd door mr. L.J. van Langevelde, appellante sub 4 vertegenwoordigd door mr. drs. B.F.J. Bollen, appellanten sub 5 vertegenwoordigd door mr. J.H.C. Ariës, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Boxtel, vertegenwoordigd door mr. J.H.C. Ariës, en de heer en mevrouw [partij], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Pennings.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van woningbouw en, voor een klein gedeelte van het plangebied, in de vestiging van bedrijven of kantoren.

Bij het bestreden besluit hebben verweerders gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het plan.

2.3. [appellanten sub 2] hebben ter zitting medegedeeld hun beroep te beperken tot het in het plan voorziene fietspadtracé en hun overige beroepsgronden in te trekken.

2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.5. Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan de aanduiding “+K” van het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden en/of kantoren - B+K”, gelegen in de zuidoosthoek van het plangebied, aan de woorden “en/of kantoren +K” in artikel 8, aanhef van de planvoorschriften, en aan het woord “kantoren” in artikel 8 lid AI van de planvoorschriften. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat gelet op de kwaliteitsverbetering van stedelijke gebieden kantoren in of nabij het centrum thuishoren en op de in het plan gekozen locatie niet acceptabel zijn.

2.5.1. Burgemeester en wethouders van Boxtel en [appellant sub 1] kunnen zich niet met deze onthouding van goedkeuring verenigen. Burgemeester en wethouders van Boxtel voeren aan dat voor grotere kantoren vaak geen vestigingsplaats in of direct nabij het centrum beschikbaar is en dat aan de door verweerders gestelde eis van handhaving/versterking van functionele en ruimtelijke structuur wordt voldaan. Zij wijzen voorts op soortgelijke locaties elders in de gemeente. [appellant sub 1] voert nog aan dat de locatie qua mobiliteit gunstig gelegen is.

2.5.2. Ter zitting hebben verweerders aangegeven dat zij ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan een kantoorbestemming op deze locatie.

Nu verweerders zich in zoverre op een ander standpunt stellen dan zij in het bestreden besluit hebben gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in welk artikel is bepaald dat een besluit met de vereiste zorgvuldigheid wordt voorbereid. Het beroep van [appellant sub 1] is in zijn geheel en dat van burgemeester en wethouders van Boxtel voor dit onderdeel gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan de aanduiding “+K” van het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden en/of kantoren - B+K”, aan de woorden “en/of kantoren +K” in artikel 8, aanhef van de planvoorschriften en aan het woord “kantoren” in artikel 8 lid AI van de planvoorschriften.

2.6. Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan de plandelen met de bestemming “Vrijstaande of aaneengesloten woningen met bijbehorende erven W(va)”, aan de bestemming “Tuin of onbebouwd erf (T) en aan de bestemming “Verblijfsdoeleinden (Vb)”, gelegen tussen de Munsel, het Klaverblad en de Schijdelsedijk, ten noorden van de rotonde Oostend, en ten westen van de Munsel. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat na de vaststelling van het plan gewijzigde omstandigheden zijn opgetreden in de zin dat de eigenaar van het op de gronden gevestigde agrarische bedrijf niet meer bereid is zijn bedrijf en bijbehorende gronden te verkopen. Omdat de gemeente heeft medegedeeld niet tot onteigening te zullen overgaan om de woonbestemming te kunnen realiseren achten verweerders de ter plaatse gelegde woonbestemming niet meer reëel en uitvoerbaar. Verweerders hebben tevens goedkeuring onthouden aan alle nieuwbouwmogelijkheden die zijn gelegen binnen de hindercirkel van het betreffende agrarisch bedrijf.

2.6.1. Burgemeester en wethouders van Boxtel, Bouwbedrijf [appellante sub 3] en [appellante sub 4] kunnen zich niet met deze onthouding van goedkeuring verenigen. Zij voeren aan dat verweerders er ten onrechte vanuit gaan dat het agrarisch bedrijf ter plaatse zal worden voortgezet en dat zij ten onrechte om deze reden goedkeuring hebben onthouden. Zij wijzen in dat verband op een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank
’s-Hertogenbosch van 22 juni 2001.

2.6.2. In het plan is aan de gronden gelegen tussen de Munsel, het Klaverblad en de Schijdelsedijk, ten noorden van de rotonde Oostend, en ten westen van de Munsel, op verzoek van [partij], eigenaar van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf, een woonbestemming toegekend. [partij] heeft op 25 juni 1999 zijn bedrijfsgronden verkocht aan Bouwbedrijf [appellante sub 3] onder de ontbindende voorwaarde dat vòòr 9 februari 2000 bouwvergunning moet zijn verkregen voor de bouw van
‘6 woningen tweekappers’. Op 4 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders aan Bouwbedrijf [appellante sub 3] bouwvergunning verleend voor het bouwen van 6 vrijstaande woningen met garage. [partij] stelt dat niet aan de bovengenoemde ontbindende voorwaarde is voldaan. Hij wenst alsnog zijn ter plaatse gevestigd bedrijf voort te zetten. Bij vonnis van de President van de Arrondissementsrechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2000 is de vordering van Bouwbedrijf [appellante sub 3] tot nakoming van de overeenkomst door [partij], afgewezen.

2.6.3. De Afdeling is van oordeel dat verweerders, in aanmerking nemende dat de gemeente aan verweerders kenbaar had gemaakt niet tot onteigening te zullen overgaan en het derhalve ten tijde van het bestreden besluit onzeker was of ter plaatse binnen de planperiode woningbouw zou kunnen worden gerealiseerd, in redelijkheid goedkeuring aan de woonbestemming hebben kunnen onthouden. De door appellanten aangevoerde argumenten betreffen feiten van na de datum van het bestreden besluit zodat verweerders deze niet in hun afweging hebben kunnen betrekken. Het beroep van burgemeester en wethouders van Boxtel is in zoverre en dat van Bouwbedrijf [appellante sub 3] en [appellante sub 4] in zijn geheel ongegrond.

2.7. [appellanten sub 2] voeren aan dat het bestemmingsplan ten onrechte de mogelijkheid van een door hen voorgesteld alternatief fietspadtracé uitsluit, waardoor voor de aanleg van het fietspad gebruik dient te worden gemaakt van een deel van hun gronden.

2.7.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat de door appellanten voorgestelde tracéverandering geen verbetering vormt van de wijkstructuur, gebaseerd op de nota Fietsnetwerk Boxtel.

2.7.2. Verweerders hebben geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit plandeel goedgekeurd. Zij zijn van mening dat de gemeenteraad op goede gronden voor de in het plan opgenomen structuur heeft gekozen.

2.7.3. Gelet op de situering van de bestemming “Uit te werken woondoeleinden -UW- “ ten westen van het bebouwingsvlak op hun

perceel, en de situering van de daarop aansluitende aanwijzingen “hoofdontsluitingsweg” is er in beginsel bij de uitwerking van de bestemming “Uit te werken woondoeleinden -UW- “ geen andere mogelijkheid dan het fietspadtracé op de gronden van appellanten te leggen. De Afdeling overweegt dat het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring mee brengt dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich niet voordoet. Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.

2.8. Ten aanzien van [appellant sub 1] dienen verweerders op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van burgemeester en wethouders van Boxtel is niet gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] geheel en het beroep van burgemeester en wethouders van Boxtel gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 januari 2001, nummer 685421, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan de aanduiding “+K” van het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden en/of kantoren - B+K”, aan de woorden “en/of kantoren +K” in artikel 8, aanhef van de planvoorschriften en aan het woord “kantoren” in artikel 8 lid AI van de planvoorschriften;

III. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2], Bouwbedrijf [appellante sub 3] en [appellante sub 4] geheel en het beroep van burgemeester en wethouders van Boxtel voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door [appellant sub 1] in verband met de behandeling van zijn beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 41,31; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellant;

V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 1] en aan burgemeester en wethouders van Boxtel het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht (respectievelijk € 102,10 en
€ 204,20) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2002

270-370.