Uitspraak 201908043/3/A3


Volledige tekst

201908043/3/A3.
Datum beslissing: 16 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

de minister van Algemene Zaken,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2019 in zaak nr. 18/4237 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de minister.

Procesverloop

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2019 in zaak nr. 18/4237.

Het gaat in die zaak om een verzoek van [wederpartij] om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van informatie over de poging om het hoofdkantoor van Unilever naar Nederland te halen.

De minister heeft een zienswijze van een derde-belanghebbende overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de zienswijze kennis zal nemen. Deze zienswijze valt niet onder het bereik van het verzoek van [wederpartij] op grond van de Wob, zodat de Afdeling hierover een beslissing dient te nemen.

2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.    De Afdeling stelt vast dat, zoals de minister in zijn verzoek om beperking van de kennisneming heeft toegelicht, in de zienswijze inhoudelijk wordt ingegaan op de documenten ten aanzien waarvan de minister jegens [wederpartij] heeft geweigerd informatie te verschaffen. Verder bevat de zienswijze informatie die van dezelfde aard is als de informatie die is vermeld in deze documenten. De vraag of het achterwege blijven van (volledige) inzage in de Wob-stukken terecht is, staat ter beoordeling in het geschil in de bodemprocedure. Reeds omdat de vraag of het achterwege blijven van het verstrekken van deze informatie terecht is het onderwerp van geschil vormt, kan deze informatie, evenals soortgelijke informatie, niet gedurende de loop van de procedure aan [wederpartij] worden verstrekt. Met verstrekking zou in zoverre worden vooruitgelopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure; die procedure zou door de verstrekking in zoverre zinloos worden.

4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe;

Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

w.g. Drop    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020