Uitspraak 201905102/1/R4


Volledige tekst

201905102/1/R4.
Datum uitspraak: 18 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2019 heeft het college zijn beslissing om op 24 december 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 24 mei 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 24 december 2018 is aangetroffen naast een papierbak ter hoogte van Koningin Emmakade 156 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.

2.    [appellant] betwist dat hij de doos naast de papierbak heeft gezet. Hij stelt dat hij nooit zelf zijn huisvuil wegbrengt, maar dat zijn schoonmaker of zijn kinderen dat doen en dat ook zij de doos niet naast de papierbak hebben gezet. Hij wijst erop dat hij een sociaal betrokken burger is, die onder meer vrijwilligerswerk en een jaarlijkse schoonmaak in het Sunny Court park doet.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

De overtreder is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.

2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos onjuist heeft aangeboden.

Ook in het geval dat zijn schoonmaker of zijn kinderen de doos onjuist zouden hebben aangeboden, kan [appellant] als overtreder worden aangemerkt. In dat geval moet ervan worden uitgegaan dat zij de doos in opdracht van [appellant] hebben weggebracht, zodat het wegbrengen van de doos aan hem is toe te rekenen en hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het verkeerd aanbieden van de doos.

De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij een sociaal betrokken burger is, maakt niet aannemelijk dat hij, zijn schoonmaker of één van zijn kinderen niet degene is geweest die de doos naast de papierbak heeft geplaatst. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020

687.