Uitspraak 201904981/1/R4


Volledige tekst

201904981/1/R4.
Datum uitspraak: 18 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2019 heeft het college zijn beslissing om op 7 januari 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 4 juni 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 7 januari 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Middenweg 200 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot hem herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan [appellant] geadresseerd tijdschrift.

2.    [appellant] betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van hem afkomstig is. Hij stelt dat het aangetroffen poststuk een ongeopende folder is en dat folders vaker worden gedumpt door bezorgers. Volgens hem zou het tijdschrift verkeerd bezorgd kunnen zijn bij zijn [neef] die aan de [locatie] woont. Tot slot wijst hij erop dat hij op 2 km afstand van de Middenweg 200 woont en dat hij bij zijn woning gebruik kan maken van een eigen Kliko, zodat hij geen reden heeft om zijn huisvuil ergens anders weg te gooien.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

2.2.    Ter zitting is vastgesteld dat het in de huisvuilzak aangetroffen poststuk geen folder was, maar een tijdschrift waarop [appellant] was geabonneerd. Het tijdschrift is correct geadresseerd aan [appellant] en zijn adres in Wateringen. Gelet daarop is het niet aannemelijk dat het tijdschrift op het adres [locatie] zou zijn bezorgd.

De omstandigheid dat [appellant] op grote afstand woont van de plek waar de huisvuilzak is aangetroffen, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te achten dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Ook de omstandigheid dat hij zijn huisvuil kan weggooien in zijn eigen Kliko, maakt niet aannemelijk dat hij niet degene is geweest die de aangetroffen huisvuilzak naast de ORAC aan de Middenweg heeft gezet. Hoewel hij in beginsel geen reden zal hebben om zijn huisvuil ergens anders weg te gooien, betekent dat niet dat er in dit geval geen reden kan zijn geweest om dat wel te doen.

Aangezien [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020

687.