Uitspraak 201906874/1/R2


Volledige tekst

201906874/1/R2.
Datum uitspraak: 11 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellante sub 1], gevestigd te Ravenstein, gemeente Oss,

2.    [appellante sub 2A], gevestigd te Ravenstein, en [appellant sub 2B], wonend te Deursen-Dennenburg, gemeente Oss, (hierna: samen en in enkelvoud: [appellant sub 2])

en

de raad van de gemeente Oss,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "De Kolk Ravenstein - 2019" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2020, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde] , bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.M.J.H.M. Steemers, B. Taks, Msc, mr. M.E.W.J. Quax-Kusters en ing. M.M.A. Creemers, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door mr. W. Dekkers, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de herontwikkeling van een deel van het bedrijventerrein De Kolk. Er worden woningen mogelijk gemaakt alsmede een boodschappenvoorziening, waaronder een supermarkt.

[appellante sub 1] is gevestigd op het bedrijventerrein aan [locatie 1] en vreest voor beperkingen in haar bedrijfsvoering door de woonbestemming. [appellant sub 2] is eigenaar van de gronden aan [locatie 2], gelegen op het bedrijventerrein, en vreest ook voor beperkingen in haar bedrijfsvoering door de woonbestemming.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen

3.    [appellante sub 1] en [appellant sub 2] verzetten zich tegen het plan voor zover dat in een woonbestemming voorziet, omdat het toevoegen van woningen volgens hen de mogelijkheden tot uitbreiding en wijziging van bedrijfsactiviteiten op hun gronden beperkt. Zij stellen daartoe dat de raad er rekening mee had moeten houden dat bedrijvigheid in milieucategorie 3 ook gebruik mogelijk maakt met een grotere geluidsbelasting op de voorziene woningen, onder meer door bedrijfsactiviteiten in de avond- en nachtperiode. De raad had zich niet alleen op de bedrijfssituatie mogen baseren zoals die bestond ten tijde van de voorbereiding van het plan. Daarbij wijst [appellante sub 1] erop dat zij op 13 juni 2019 een melding Activiteitenbesluit milieubeheer heeft gedaan, waaruit blijkt dat de bedrijfsactiviteiten worden gewijzigd en uitgebreid en deze een hogere geluidsbelasting tot gevolg zullen hebben. De raad heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze melding.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat voor een beoordeling van het aspect geluid kon worden uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie van de bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied. Om te bepalen wat deze situatie was, is overleg gevoerd met alle bedrijven, waaronder [appellante sub 1] en het bedrijf VAEX dat is gevestigd op de gronden van [appellant sub 2]. Deze bedrijfssituatie is nog bevestigd door Amitec, die namens [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ten behoeve van de planprocedure een geluidrapport heeft opgesteld. Mede naar aanleiding daarvan is in het plan neergelegd dat een geluidscherm moet worden gerealiseerd waardoor de huidige bedrijfsactiviteiten van VAEX ongewijzigd kunnen worden voortgezet. Wat betreft [appellante sub 1] stelt de raad zich op het standpunt dat hij geen rekening hoefde te houden met de genoemde melding, gelet op het tijdstip van indiening daarvan en omdat deze toen, en nu ook nog niet, volledig was dan wel akkoord was bevonden. Daarbij merkt de raad op dat gedurende de procedure meermaals door [appellante sub 1] is aangeven dat de bedrijfsactiviteiten zeer beperkt zijn en dat er geen plan dan wel wens tot uitbreiding te kennen is gegeven.

3.2.    Uit de stukken is gebleken dat de raad bij de beoordeling of het plan bestaande bedrijven in de omgeving onevenredig beperkt, is uitgegaan van de planologische mogelijkheden voor die bedrijven, waarbij voor de invulling van die mogelijkheden wat betreft het aspect geluid een representatieve bedrijfssituatie is bezien. Deze representatieve situatie heeft de raad bepaald op grond van de bedrijfssituatie op het moment van vaststellen van het plan en concrete plannen tot uitbreiding of wijziging. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellante sub 1] aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad wat betreft het aspect geluid niet heeft mogen uitgaan van de representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De enkele verwijzing naar de mogelijkheden in het Activiteitenbesluit milieubeheer is daartoe onvoldoende.

Tussen partijen is niet in geschil dat de ten tijde van de vaststelling van het plan bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 1] en de bestaande bedrijfsactiviteiten op de gronden van [appellant sub 2] niet door de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen worden beperkt. Voorts heeft [appellant sub 2] bevestigd dat er geen concrete plannen waren en zijn voor uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van VAEX. Gelet hierop ziet de Afdeling voor wat betreft de gronden van [appellant sub 2] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad is uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie ten aanzien van het aspect geluid. Wat betreft [appellante sub 1] is er evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad is uitgegaan van een onjuiste representatieve bedrijfssituatie. Daartoe is van belang dat ten tijde van de vaststelling van het plan een bedrijf op de gronden van [appellante sub 1] was gevestigd met milieucategorie 3 en dat de raad bij het bepalen van de representatieve bedrijfssituatie uitgegaan is van de bedrijfsactiviteiten van dat bedrijf.

Wat betreft het gestelde door [appellante sub 1], overweegt de Afdeling als volgt. [appellante sub 1] heeft kort voor de raadsvergadering waarin het plan is vastgesteld, een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend. Tussen partijen is niet in geschil is dat de melding incompleet was ten tijde van de vaststelling van het plan, in die zin dat de aard en omvang en uitstraling van de voorgenomen activiteit of activiteiten onduidelijk waren. Gelet hierop en de omstandigheid dat de raad de te wijzigen bedrijfsvoering niet op aanvaardbaarheid in de omgeving heeft kunnen bezien, heeft hij de voorgenomen wijziging in redelijkheid als onvoldoende concreet kunnen aanmerken. De raad heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om de representatieve situatie waar hij in zijn beoordeling vanuit is gegaan, aan te passen.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.    De beroepen zijn ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020

458-932.