Uitspraak 201904842/1/A1


Volledige tekst

201904842/1/A1.
Datum uitspraak: 4 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] en de Vereniging van Eigenaren Residentie Teerlincx Staete (hierna: [appellante] en de vereniging), beiden gevestigd te Someren,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 mei 2019 in zaak nr. 18/2785 in het geding tussen:

[appellante] en de vereniging

en

het college van burgemeester en wethouders van Someren.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 13 juni 2018 heeft het college [appellante] en de vereniging onder oplegging van bestuursdwang gelast om de vluchtroute voor de bezoekers van het naast het appartementencomplex "Teerlincx Staete" gelegen café D’n Egelantier, zoals weergegeven op de bouwtekeningen bij de op 29 juli 2004 voor het appartementencomplex verleende bouwvergunning, te realiseren en in stand te houden.

Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft het college het door [appellante] en de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] en de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en de vereniging hoger beroep ingesteld.

Het college en Café Ut Roadhoiske B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en de vereniging hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2020, waar [appellante] en de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.W.R.A. Verbruggen en mr. A.A.M. Kuijken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Over grond van het appartementencomplex waar [appellante] en de vereniging eigenaar van zijn loopt een vluchtroute van het op het perceel Wilhelminaplein 21 te Someren gevestigde café D’n Egelantier. Een toezichthouder van de gemeente heeft tijdens een controle op 11 oktober 2016 geconstateerd dat achter de nooduitgang van het café geen veilige vluchtroute aanwezig was, doordat achter deze nooddeur op het perceel een keermuur aanwezig was. Uit een controle van 6 juni 2018 bleek nogmaals dat er geen veilige vluchtroute aanwezig was. De nooddeur kwam uit op een groenvoorziening die een stuk hoger lag dan de beklinkerde uitrit ernaast, er was geen voorziening aangebracht om veilig te kunnen vluchten en de vluchtroute vanuit het café was niet vrijgehouden, waardoor er struikel- en valgevaar aanwezig was.

Bij de besluiten van 13 juni 2018 heeft het college [appellante] en de vereniging gelast deze vluchtroute te realiseren en in stand te houden. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de vluchtroute op de bij de bouwvergunning behorende tekening staat, met daarbij de tekst "vluchtroute naburig pand (vrijhouden)". [appellante] heeft destijds deze tekening ingediend, naar aanleiding van opmerkingen van de brandweer over de brandveiligheid.

Voorafgaand aan de verlening van de bouwvergunning, in juli 2002, heeft [appellante], bij notariële akte, een persoonlijk recht van uitweg (nooduitgang) verleend aan het café om voor onbepaalde tijd gebruik te maken van een strook grond ter breedte van de bestaande nooduitgang. In de akte is onder "3" opgenomen dat [appellante] het recht van uitweg te allen tijde schriftelijk kan opzeggen, met een opzegtermijn van twee maanden. Na de bouw van het appartementencomplex is de vereniging mede-eigenaar geworden van de grond.

2.    In hoger beroep is het geding tussen partijen beperkt tot de vraag of het college gelet op de omstandigheden van het geval in redelijkheid handhavend heeft kunnen optreden jegens [appellante] en de vereniging.

Afzien van handhavend optreden

3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

4.    [appellante] en de vereniging betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien. Daartoe voeren zij aan dat vanwege de eenzijdige opzegging van het recht van uitweg per 1 augustus 2018 de civielrechtelijke toestemming om gebruik te maken van hun perceel als vluchtroute was beëindigd. Volgens [appellante] en de vereniging had het op de weg gelegen van het college om de exploitant en/of eigenaar van het café er op te wijzen dat zij gebruik maken van een café dat, gelet op de opzegging van het recht op uitweg, niet beschikt over een bruikbare vluchtroute. Als civielrechtelijk geen plicht bestaat om de vluchtroute te handhaven, dan is handhavend optreden via het publiekrecht volgens [appellante] en de vereniging zinloos en is er een evidente reden om van handhavend optreden af te zien. Bovendien is volgens [appellante] en de vereniging geen vergunning nodig om het gebruik van hun perceel als vluchtroute te staken. Daarnaast heeft het college geruime tijd niet handhavend opgetreden tegen het niet vrij houden van een vluchtroute vanuit het café en hebben [appellante] en de vereniging het idee dat de gemeente het café steunt.

4.1.    Wat er ook zij van de civielrechtelijke opzegging, ten tijde van het besluit van 2 oktober 2018 gold voor [appellante] en de vereniging op grond van de bouwvergunning de verplichting om de vluchtroute in stand te houden. Het college heeft in redelijkheid een groot gewicht kunnen toekennen aan handhavend optreden tegen het niet naleven van deze in het publiekrecht geborgde verplichting gelet op het achterliggende belang van het behoud van de vluchtroute, namelijk het garanderen van veiligheid in geval van brand. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de civielrechtelijke opzegging geen bijzondere omstandigheid is die met zich brengt dat van handhavend optreden zou moeten worden afgezien. De enkele omstandigheid dat het college niet eerder aanleiding heeft gezien handhavend op te treden tegen het niet realiseren van een vluchtroute betekent niet dat handhavend optreden onevenredig zou zijn in dit geval. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhavend optreden.

Het betoog faalt.

Slot en conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Vermeulen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2020

700.