Uitspraak 200200945/1


Volledige tekst

200200945/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats]

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2001, kenmerk NL98900, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen en geweigerd vergunning te verlenen voor de voorgenomen uitvoer van afvalstoffen naar Marokko.

Bij besluit van 23 januari 2002, kenmerk IMA 2002-837, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 30 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piras en mr. M.H.M. Meijer, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De kennisgeving op grond van de Verordening nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de EVOA) van 3 juli 2001, kenmerk NL 098900, ziet op de overbrenging van 5.000.000 kg shredderafval voor nuttige toepassing naar Marokko.

2.2. Appellante stelt dat de afvalstoffen niet vallen onder het uitvoerverbod van artikel 16 van de EVOA. Volgens haar zijn de afvalstoffen niet als gevaarlijk aan te merken, zodat de kwalificatie van verweerder, code A 3120, van deel 1 van bijlage V van de EVOA onjuist is. Volgens haar valt het shredderafval onder deel 2 van bijlage V en kan dit niet worden beschouwd als gevaarlijke afvalstof.

2.3. In artikel 16, eerste lid, van de EVOA is –voorzover hier van belang– bepaald dat elke uitvoer van in bijlage V genoemde afvalstoffen met het oog op nuttige toepassing is verboden, behoudens naar:

a) landen waarop het OESO-besluit van toepassing is;

b) andere landen:

- die partij zijn bij het Verdrag van Bazel waarmee de Gemeenschap, of de Gemeenschap en haar Lid-Staten, bilaterale, multilaterale of regionale overeenkomsten of regelingen hebben getroffen in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag van Bazel en het hierna volgende lid 2. Elke uitvoer van dit type is evenwel met ingang van 1 januari 1998 verboden.

- waarmee afzonderlijke Lid-Staten vóór de toepassingsdatum van deze verordening bilaterale overeenkomsten of regelingen hebben getroffen, voor zover die verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht en in overeenstemming zijn met artikel 11 van het Verdrag van Bazel en het hierna volgende lid 2. (…) Elke uitvoer van dit type is evenwel met ingang van 1 januari 1998 verboden.

2.4. De Afdeling overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het shredderafval genoemd in de kennisgeving als afvalstof is opgenomen in Bijlage V van de EVOA.

Voorts staat vast dat Marokko geen land is waarop het OESO-besluit van toepassing is. Derhalve valt de uitvoer van de afvalstoffen niet onder de uitzondering van het uitvoerverbod in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de EVOA. Marokko is weliswaar partij bij het Verdrag van Bazel, doch ten aanzien van deze landen, is blijkens artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de EVOA elke uitvoer met ingang van 1 januari 1998 verboden.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders, nu het bepaalde in artikel 16 van de EVOA een absoluut uitvoerverbod inhoudt ten aanzien van landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, terecht het bezwaar tegen het besluit om geen vergunning te verlenen voor de overbrenging van de afvalstoffen, ongegrond hebben verklaard en terecht geen redenen hebben gezien de door appellante gewenste uitvoer bij wijze van uitzondering toe te staan. Het betoog van appellante dat het in het onderhavige geval niet gaat om een gevaarlijke afvalstof is in dit kader niet relevant, aangezien in artikel 16 van de EVOA geen onderscheid wordt gemaakt ten aanzien van de verschillende afvalstoffen die zijn opgenomen in Bijlage V van de EVOA. De bezwaren treffen geen doel.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Gemert
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002

243-324.