Uitspraak 201908039/2/R4


Volledige tekst

201908039/2/R4.
Datum uitspraak: 25 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Groenlo, gemeente Oost Gelre, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 oktober 2019 in zaak nr. 19/1422 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2015 heeft het college [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd om op het perceel aan de [locatie] (ongenummerd) te Lievelde een houtsingel die voldoet aan bepaalde eisen, te realiseren. Deze houtsingel dient ter compensatie van een houtsingel die hij heeft verwijderd zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

Bij besluit van 6 april 2016 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 1 september 2015 in stand gelaten. Het college heeft de eisen waaraan de houtsingel moet voldoen, gewijzigd.

Bij uitspraak van 17 december 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Bij besluit op bezwaar van 4 februari 2019 heeft het college het besluit van 1 september 2015 opnieuw in stand gelaten en de eisen waaraan de houtsingel moet voldoen, gewijzigd.

Bij besluit van 8 augustus 2019 heeft het college de bij besluit van 4 februari 2019 gestelde begunstigingstermijn verlengd.

Bij uitspraak van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [verzoeker] tegen het besluit van 4 februari 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Bij besluit op bezwaar van 19 november 2019 heeft het college het besluit van 1 september 2015 opnieuw in stand gelaten en de eisen waaraan de houtsingel moet voldoen, gewijzigd.

Van rechtswege is een beroep van [verzoeker] tegen dit besluit ontstaan. [verzoeker] heeft dit beroep gemotiveerd. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 februari 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. T.E.G. van Heukelom, is verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    [verzoeker] bestrijdt niet dat hij een overtreding heeft begaan doordat hij in of voor 2015 de toen aanwezige houtsingel heeft verwijderd. Hij acht de oplegging van een herplantverplichting als zodanig niet onjuist. [verzoeker] is het echter niet eens met de door het college gestelde eisen aan de samenstelling van de houtsingel en de plaatsing van de te planten bomen en planten. [verzoeker] heeft daarom verzocht om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel).

3.    De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft, omdat volgens de gestelde begunstigingstermijn aan de bij besluit op bezwaar gewijzigde last moet zijn voldaan voor 1 maart 2020.

4.    De voorzieningenrechter stelt vast dat de houtsingel al geruime tijd, in ieder geval al sinds 2015, niet meer op het perceel staat. Het college heeft bij vier verschillende besluiten - namelijk het besluit van 1 september 2015 en drie besluiten op bezwaar - steeds weer andere eisen gesteld aan de te realiseren vervangende houtsingel.

[verzoeker] zal ter uitvoering van het besluit op bezwaar van 19 november 2019 niet onaanzienlijke kosten moeten maken, zoals ter zitting van de voorzieningenrechter ook door hem is toegelicht. Indien het hoger beroep van het college zou slagen, kan dat leiden tot een herleving van het besluit op bezwaar van 4 februari 2019 en een vernietiging van het besluit op bezwaar van 19 november 2019, waarin andere eisen aan de houtsingel zijn gesteld dan in het besluit op bezwaar van 4 februari 2019.

Het college heeft niet gemotiveerd waarom, gelet op het tijdsverloop sinds 2015, de realisering van de houtsingel op korte termijn is aangewezen.

De voorzieningenrechter ziet daarom, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding om vooruitlopend op de behandeling door de Afdeling van de hoofdzaak een voorlopige voorziening te treffen. Dat betekent dat [verzoeker] tot aan de behandeling van de hoofdzaak geen houtsingel hoeft te realiseren.

5.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre van 1 september 2015, kenmerk 2643-2015, en 19 november 2019, kenmerk 3989-2016;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oost Gelre aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Van Heusden
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020

163-860.