Uitspraak 201903763/2/R3


Volledige tekst

201903763/2/R3.
Datum uitspraak: 24 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te Voorschoten, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Voorschoten, en anderen,

en

de raad van de gemeente Voorschoten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Roosenhorst" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de vennootschap en anderen beroep ingesteld.

De vennootschap en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 februari 2020, waar de vennootschap en anderen, vertegenwoordigd door [vennoot A], bijgestaan door mr. H.C. Lagrouw, advocaat te Leiden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D. Korsse, advocaat te Den Haag, en mr. A.W. Schippers en J. Engelbert, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Bij besluit van 6 juli 2017 heeft de raad een eerdere versie van het bestemmingsplan "Roosenhorst" vastgesteld. Het plan voorzag in een locatie waar woningbouw gerealiseerd mag worden.

3.    Naar aanleiding van het beroep van de vennootschap onder firma heeft de Afdeling bij uitspraak van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3110, het besluit van 6 juli 2017 vernietigd, voor zover het betreft de planonderdelen met de bestemming "Woongebied" als weergegeven op de bij die uitspraak behorende kaart. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat de raad locatie-specifiek onderzoek had moeten doen naar het woon- en leefklimaat van de voorziene woningen, omdat niet werd voldaan aan de afstand die op grond van de VNG-Brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-Brochure) moet worden aangehouden tussen een glastuinbouwbedrijf en woningen. De raad had moeten motiveren waarom hij een kleinere afstand heeft aangehouden. Verder heeft de Afdeling overwogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Ten aanzien van de situatie op de Kniplaan overwoog de Afdeling dat de raad zich niet zonder enig onderzoek op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake zal zijn van verkeersonveilige situaties of onaanvaardbare verkeers- dan wel geluidsoverlast.

4.    Met het bestreden besluit heeft de raad het plan opnieuw vastgesteld. Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Woongebied", zoals vernietigd in de uitspraak van 26 september 2018, heeft de raad de volgende wijzigingen vastgesteld:

- het bouwvlak aan de Kniplaan is verschoven, zodat de afstand tussen het perceel waarop het glastuinbouwbedrijf van de vennootschap is gelegen en de nieuwe woningen 30 m bedraagt;

- de aanduiding "geen milieugevoelige functies" is opgenomen op de verbeelding;

- de aanduiding "geen in/uitritten" is opgenomen op de verbeelding;

- enkele planregels zijn aangepast.

5.    De relevante wetsartikelen zijn als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Spoedeisend belang

6.    Niet in geschil is dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid.

Ontvankelijkheid

7.    De voorzieningenrechter verwacht dat in de bodemzaak alleen het beroep van de vennootschap onder firma ontvankelijk is. De overige appellanten hebben geen ontvankelijk beroep ingesteld tegen het besluit van 6 juli 2017 en ook is niet gebleken dat zij in een nadeliger positie zijn komen te verkeren als gevolg van het besluit van 4 april 2019 ten opzichte van de positie waarin zij zich bevonden na het besluit van 6 juli 2017. Vergelijk overweging 5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1434. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek af te wijzen voor zover dit is ingediend door anderen dan de vennootschap.

Richtafstand VNG-Brochure

8.    De vennootschap betoogt dat artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder i, van de planregels onverlet laat dat gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd op een afstand korter dan 30 m van haar glastuinbouwbedrijf, zodat nog steeds niet wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-Brochure). Hiertoe wijst zij erop dat het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) in artikel 2, van bijlage II de mogelijkheid biedt tot vergunningvrij bouwen in afwijking van het bestemmingsplan. In de tweede plaats wijst zij erop dat in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder i, van de planregels slechts het gebruik zoals genoemd in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, b en e, is uitgesloten, maar dat het gebruik onder lid 6.1, aanhef en onder c, d en h is toegestaan. Hierdoor is het volgens de vennootschap niet uitgesloten dat deze gronden worden gebruikt voor gevoelige functies waar mensen langdurig verblijven. De vennootschap concludeert dat dus nog steeds wordt afgeweken van de richtafstand van 30 m in de VNG-Brochure, terwijl niet is gemotiveerd waarom deze afwijking gerechtvaardigd is.

8.1.    De afstanden die de VNG-brochure geeft, gelden in beginsel tussen enerzijds de grens van het bestemmingsvlak/de perceelsgrens van een bedrijf en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die op grond van het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263. Niet in geschil is dat wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m in de VNG-Brochure als wordt uitgegaan van de uiterste situering van de gevel van een woning volgens het plan. Wel verschillen de vennootschap en de raad met elkaar van standpunt over het antwoord op de vraag of de gevel van een woning via vergunningvrij bouwen kan worden opgeschoven in de richting van het glastuinbouwbedrijf. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit niet kan. Hierbij zijn van belang de omstandigheid dat het plangebied is gelegen in het beschermd dorpsgezicht ‘Landgoederenzone Wassenaar-Voorschoten-Leidschendam-Voorburg’ en het bepaalde in artikel 4a, tweede lid, van bijlage II bij het Bor. Uit dit artikel volgt dat uitbreiding van een woning door vergunningvrij bouwen niet mogelijk is in een gebied dat als beschermd stads- of dorpsgezicht is aangewezen. De vennootschap wijst erop dat op een afstand van minder dan 30 m van haar kwekerij vergunningvrij wel sport- en speeltoestellen mogen worden opgericht op grond van onderdeel 11 en onderdeel 21 van artikel 2 van bijlage II bij het Bor, maar dit is niet relevant voor de vraag of wordt voldaan aan de richtafstand in de VNG-Brochure. Ook de omstandigheid dat het gebruik onder artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder c, d en h, van de planregels is toegestaan op een afstand van minder dan 30 m van de kwekerij is hierbij niet relevant. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan de richtafstand in de VNG-Brochure kan worden voldaan. De verwijzing ter zitting door de vennootschap naar overweging 17 van de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3119, treft geen doel, omdat deze uitspraak niet gaat over de toepassing van de VNG-Brochure.

Programma Ruimte

9.    De vennootschap betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte geen waarborg bevat dat de totale oppervlakte van de woongebouwen en de bijbehorende bouwwerken onder de 4.000 m² blijft. Artikel 6, lid 6.2.1, aanhef en onder a, van de planregels beperkt het aantal m² bijgebouwen namelijk niet. Bovendien kunnen er vergunningvrije bouwwerken worden gerealiseerd, aldus de vennootschap. Het herstelbesluit is onvoldoende gemotiveerd, omdat niet zeker is dat met het bestemmingsplan de doelstelling van het Programma Ruimte wordt behaald, dat minimaal 85% van de oppervlakte van het gesaneerde glasbestand wordt benut voor het realiseren van groendoelstellingen. Daarvoor had volgens de vennootschap een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen.

9.1.    In artikel 8:69a van de Awb is bepaald: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

9.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat de doelstelling in het Programma Ruimte waarop de vennootschap zich beroept, kennelijk niet strekt ter bescherming van haar belangen - hetgeen de vennootschap ter zitting heeft bevestigd -, zodat artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. De voorzieningenrechter laat dit betoog daarom buiten beschouwing.

Gewasbeschermingsmiddelen

10.    Volgens de vennootschap moet vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de kas een afstand van 50 m worden aangehouden tot de grens van de kwekerij, omdat dit voortvloeit uit de jurisprudentie van de Afdeling. Zij vindt dat het herstelbesluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd, omdat een locatie-specifiek onderzoek naar de effecten van de gewasbeschermingsmiddelen ontbreekt. Een dergelijk onderzoek was nodig, omdat binnen de zone van 50 m gevoelige functies kunnen worden opgericht. Uit het rapport "Bestrijdingsmiddelen en omwonenden, samenvattend rapport over blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten" van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2019 blijkt volgens de vennootschap dat de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk groter zijn dan tot nu toe wordt aangenomen.

10.1.    De raad stelt dat het uitgangspunt dat 50 m moet worden aangehouden tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gehanteerd in dit geval niet geldt. Dit uitgangspunt geldt volgens de raad alleen als sprake is van open teelt en niet, zoals in dit geval, bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in een kas.

10.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan de raad is om te motiveren waarom de afstand die wordt aangehouden tussen een kwekerij en woningen toereikend is. De raad stelt zich op het standpunt dat in de voorliggende situatie sprake is van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in een kas en dat dan kan worden volstaan met een beperktere afstand dan wanneer sprake is van open teelt. De afstand tussen de kas en de voorziene woningen is in dit geval 30 m, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand in de VNG-Brochure. Volgens de raad zijn er geen signalen die erop wijzen dat deze afstand in dit geval ontoereikend is. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een ruimere afstand had moeten aanhouden. Het tegendeel blijkt niet uit het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2019, omdat dit rapport alleen gaat over situaties waarin sprake is van open teelt. De voorzieningenrechter vindt dit rapport daarom niet relevant voor de hier aan de orde zijnde situatie. Overigens heeft de raad er ter zitting op gewezen dat zich dichter bij de kas van de vennootschap een bestaande woning bevindt, namelijk op een afstand van 18 m. Indien nieuwe inzichten over gewasbeschermingsmiddelen al zouden moeten leiden tot extra maatregelen, dan ziet de raad in de aanwezigheid van deze woning al aanleiding om die extra maatregelen te nemen. De nieuwe woningen vormen volgens de raad in zoverre geen nieuwe belemmering voor de bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter acht dit juist. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzieningenrechter niet dat de vennootschap vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering met de komst van de nieuwe woningen.

Geluid

11.    De vennootschap betoogt dat het geluidsrapport "Gemeente Voorschoten, Geluidscontouren Kniplaan" van 5 februari 2019 leemtes in kennis vertoont, omdat geen onderzoek is gedaan naar de geluidsbelasting vanwege het laden en lossen bij het glastuinbouwbedrijf. De vennootschap vreest dat ter plaatse van de nieuwe woningen niet aan de normen uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan.

11.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur geldende normen voor de piekbelasting op de gevel van woningen, zoals opgenomen in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten. Dit volgt uit artikel 2.17, eerste lid, onder b, van het Activiteitenbesluit. Dit laat onverlet dat gedurende de dagperiode ter plaatse van de voorziene woningen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd moet zijn. Volgens de raad is dit het geval, omdat het laden en lossen slechts incidenteel plaatsvindt. Daarnaast wijst de raad erop dat wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m voor het aspect geluid die geldt tussen een kwekerij en woningen. De voorzieningenrechter verwacht op voorhand dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een afstand van 30 m uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is.

Ten aanzien van de vraag of de kwekerij bij het laden en lossen voor het overige kan voldoen aan de geluidnormen in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit, is van belang dat tegenover de ingang van de kas een bestaande woning staat. De afstand van de bestaande woning tot de ingang bedraagt 18 m, terwijl de kortste afstand tussen de ingang en het bouwvlak waar de woningen in het plangebied zijn geprojecteerd 41 m is. De nieuwbouw vormt met het oog op de geluidnormen in het Activiteitenbesluit volgens de raad in zoverre geen aanvullende beperking voor de laad- en losactiviteiten van het glastuinbouwbedrijf.  De voorzieningenrechter acht dit juist.

Verkeer

12.    De vennootschap betoogt dat het verkeersrapport "Verkeersstudie Kniplaan, effect ontwikkeling Roosenhorst - Het Lint" van Goudappel Coffeng van 4 februari 2019 niet toereikend is, omdat daarin geen rekening is gehouden met de situatie waarin het gehele plangebied via de Kniplaan ontsloten wordt. Bovendien had onderzoek gedaan moeten worden naar het doorgaande fietsverkeer, aldus de vennootschap.

12.1.    In de verkeersstudie van Goudappel Coffeng staat op bladzijde 2 dat het grootste deel van de locatie Roosenhorst wordt ontsloten door de Veurseweg en dat maximaal 10 woningen (deelplan Het Lint) worden ontsloten op de Kniplaan. De conclusie in de verkeersstudie dat de verkeersveiligheidssituatie op de Kniplaan niet significant zal verslechteren als gevolg van het plan, is hierop gebaseerd. De raad stelt dat de situatie waarin het gehele plangebied via de Kniplaan wordt ontsloten, zich niet zal voordoen. Hierbij wijst hij erop dat de hoofdontsluitingswegen die in het plangebied zijn geprojecteerd worden aangesloten op de Veurseweg, wat ook is aangegeven op de plattegrond van de aangevraagde bouwplannen. De raad stelt dat voor één van deze ontsluitingswegen op 10 mei 2019 al een omgevingsvergunning is verleend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet in te zien waarom niet kan worden uitgegaan van de verklaring van de raad over de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten. De gemeente heeft via gronduitgifte ook invloed op de inrichting van de openbare ruimte, omdat de gemeente eigenaar is van de gronden in het plangebied.

Met betrekking tot het fietsverkeer en de verkeersveiligheid op de Kniplaan, wijst de raad erop dat het huidige aantal fietsers op het drukste moment in juli volgens het verkeersonderzoek 1.910 bedraagt en dus ruim onder het maximum van 2.500 ligt dat bij het ontbreken van fietsvoorzieningen op een erftoegangsweg acceptabel wordt geacht. De raad stelt dat dit maximum niet zal worden overschreden nadat de woningen in Roosenhorst zijn gerealiseerd. Volgens hem bestaat er dus geen reden om te vrezen dat een verkeersonveilige situatie ontstaat. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van de raad onjuist is.

Conclusie

13.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Priem
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020

646.

Bijlage

Artikel 6, lid 6.1, van de planregels luidt: "De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten, ondergeschikt aan de woonfunctie;

c. recreatieve functies en natuurfuncties;

d. water en aanlegsteigers;

e. bij de bovengenoemde functies behorende tuinen, erven en speelvoorzieningen;

f. bij de bovengenoemde functies behorende parkeervoorzieningen, wegen en groenvoorzieningen alsmede voor toegangspaden, water en nutsvoorzieningen;

g. een nieuwe hoofdontsluiting op de Veurseweg ter hoogte van de gebiedsaanduiding "ontsluiting";

h. groen, bestaande uit streekeigen groen, natuur en/of bos en/of grasland met een minimaal gezamenlijk oppervlak van 15.000 m²;

met dien verstande dat:

i. binnen de aanduiding "specifieke vorm van wonen-geen milieugevoelige functies" het gebruik als bedoeld onder a, b en e niet is toegestaan;

j. binnen de aanduiding "specifieke vorm van verkeer, geen in/uitritten", geen in- of uitritten zijn toegestaan."

Artikel 2, aanhef en onder 3, van Bijlage II bij het Bor luidt: "Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw, niet hoger dan:

1°. 5m,

2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en

3°. het hoofdgebouw,

b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

1°. indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule:

maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;

2°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,

c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,

d. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag,

e. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte,

f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:

1°. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,

2°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,

3°. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,

g. niet aan of bij:

1°. een woonwagen,

2°. een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning aangegeven termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand hersteld te hebben,

3°. een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf door één huishouden;"

Artikel 4a, tweede lid, luidt: "Onverminderd artikel 5, zijn de artikelen 2 en 3 slechts van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in een beschermd stads- of dorpsgezicht, voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in:

a. artikel 2, onderdelen 1 en 2, of

b. artikel 2, onderdelen 4 tot en met 21, of artikel 3 voor zover het betreft:

1°. inpandige veranderingen,

2°. een verandering van een achtergevel of achterdakvlak, mits die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd,

3°. een bouwwerk op erf aan de achterkant van een hoofdgebouw, mits dat erf niet ook deel uitmaakt van het erf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, of

4°. een bouwwerk op gronden die onderdeel zijn van openbaar toegankelijk gebied."