Uitspraak 201808166/5/R2


Volledige tekst

201808166/5/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Veghel, gemeente Meierijstad,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3275, (hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het gebrek in het besluit van 20 september 2018, waarbij het bestemmingsplan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt" is vastgesteld, te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 19 december 2019 heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt" gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

[appellante] heeft haar zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De Afdeling heeft in 7.3 van de tussenuitspraak overwogen dat volgens de plantoelichting van het bestemmingsplan "Veghel-Zuid" de landschapsontwikkeling, die is vastgelegd in dat plan, enkel heeft plaatsgevonden ten behoeve van de nieuwe ontsluitingsweg voor de woonwijk "Scheifelaar II". Deze landschapsontwikkeling heeft daarom geen samenhang met de stedelijke ontwikkeling die het plan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt" mogelijk maakt, namelijk het vervangen van een woonwagenlocatie met twee standplaatsen door een bouwblok voor zes woningen. De verwijzing naar een eerder vastgesteld bestemmingsplan waarin deze stedelijke ontwikkeling niet is opgenomen kan niet dienen als grondslag voor de in de provinciale Verordening ruimte vereiste samenhang tussen die ontwikkeling en de landschapsontwikkeling. Gelet hierop kan het standpunt van de raad dat het plan voldoet aan artikel 9.1 van de Verordening niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, aldus de tussenuitspraak.

Het beroep tegen het besluit van 20 september 2018

2.    Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het besluit van 20 september 2018, waarbij het bestemmingsplan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt" is vastgesteld, genomen in strijd met artikel 9.1 van de Verordening. Het beroep van [appellante] is gegrond, zodat het besluit van 20 september 2018 moet worden vernietigd.

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na verzending van die uitspraak, met inachtneming van de overwegingen 7.3 en 10, het geconstateerde gebrek te herstellen. Daartoe moet de raad nader onderbouwen hoe wordt voldaan aan de in artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening gestelde voorwaarde dat de door het bestreden plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling in samenhang en evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling, dan wel een gewijzigd besluit te nemen.

4.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het herstelbesluit genomen. Daarbij heeft hij in de toelichting van het bestemmingsplan uiteengezet hoe invulling wordt gegeven aan artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. De toename van het ruimtebeslag voor de stedelijke ontwikkeling betreft ongeveer 913 m2. Er vindt een herstel en versteviging plaats van de groenstructuur en waterstructuur. In totaal wordt invulling gegeven aan de regels uit de Verordening door ongeveer 3.000 m2 aan beplanting binnen de bestemming "Groen" toe te voegen. Hiertoe is een inrichtings- en beplantingsplan (hierna: het inrichtingsplan) toegevoegd als bijlage 1 bij de planregels. Om de aanleg en instandhouding van het inrichtingsplan te borgen is in artikel 6, lid 6.5, van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

5.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben". De Afdeling zal gelet op deze bepaling het herstelbesluit in haar beoordeling betrekken.

Het beroep tegen het herstelbesluit

6.    [appellante] stelt dat het herstelbesluit in strijd is met artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Weliswaar voorziet het bestemmingsplan in een waarborg dat na de ingebruikname van de nieuwe woningen een inrichtingsplan in stand wordt gehouden, maar feitelijk zal geen nieuwe landschapsontwikkeling plaatsvinden. Het inrichtingsplan dat aan de planregels is gehecht, is volgens [appellante] immers al gerealiseerd ten behoeve van de aanleg van de ontsluitingsweg voor de woonwijk Scheifelaar II.

6.1.    Artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening luidt:

"9.1 Integratie stad - land

In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits:

a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;"

6.2.    Met het herstelbesluit is artikel 6, lid 6.5, aan de planregels toegevoegd. Deze bepaling luidt:

"6.5 Voorwaardelijke verplichting landschapsontwikkeling

De gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming "Wonen" mogen alleen voor deze bestemming worden gebruikt, indien de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels binnen 1 jaar na ingebruikname van de woningen."

6.3.    Met de voorwaardelijke verplichting in artikel 6, lid 6.5, van de planregels en het inrichtingsplan in de bijlage van die regels is gewaarborgd dat de in het plan mogelijk gemaakte stedelijke ontwikkeling geschiedt in samenhang en evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. De stelling van [appellante] dat het inrichtingsplan al is gerealiseerd ten behoeve van een andere stedelijke ontwikkeling, te weten de (ontsluitingsweg voor de) woonwijk Scheifelaar II volgt de Afdeling niet. In het ten behoeve van de ontsluitingsweg voor de woonwijk Scheifelaar II opgestelde beplantingsplan dat door [appellante] is overgelegd zijn de zes woningen waarin het bestemmingsplan voorziet niet opgenomen. Het inrichtingsplan daarentegen voorziet, anders dan het beplantingsplan, in bomen langs de Nederboekt waar de nieuwe woningen komen en in bomen aan weerszijden van die woningen en de bijbehorende parkeerplaatsen. Verder voorziet het inrichtingsplan, anders dan het beplantingsplan, in hagen en kruidenrijk grasland rondom de zes woningen en enkele bosplantsoenen. Door deze landschappelijke inpassing is er een duidelijke samenhang met de ontwikkeling van de zes woningen waarin het plan voorziet. Die samenhang ontbreekt in het beplantingsplan. Dat beplantingsplan is ook niet opgesteld voor de zes nieuwe woningen, maar is blijkens de kaartbijlage opgesteld voor de nabijgelegen woonwijk De Scheifelaar II en de toegangsweg naar die wijk. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het van het herstelbesluit deel uitmakende inrichtingsplan al is gerealiseerd in samenhang met een andere stedelijke ontwikkeling dan die waarin het bestemmingsplan voorziet. Het betoog faalt.

6.4.    De conclusie is dat het gebrek met het herstelbesluit is hersteld. Het beroep tegen het herstelbesluit is ongegrond.

7.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Meierijstad van 20 september 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Meierijstad van 20 september 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Meierijstad van 19 december 2019 tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan "Veghel-Zuid, herziening Nederboekt" ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Meierijstad tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50 (zegge: dertienhonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Meierijstad aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

429

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020