Uitspraak 201905707/1/R2


Volledige tekst

201905707/1/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Waalwijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    [appellant sub 2], wonend te Waalwijk,

appellanten,

en

1.     De raad van de gemeente Waalwijk

2.     Het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Grotestraat 403, 409 - 413" vastgesteld.

Bij besluit van 15 juli 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 62 appartementen en een groepswoning met een zorgfunctie, op de percelen Grotestraat 403, 409, 411 en 413 te Waalwijk.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Aan de gecoördineerde voorbereiding van deze besluiten ligt het besluit van de raad van 31 januari 2019 ten grondslag.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2019, waar [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigden A], en de raad en het college, vertegenwoordigd door drs. L.A.F. Vorster en E. de Bruin, zijn verschenen. Voorts is daar Casade Woondiensten, vertegenwoordigd door [gemachtigden B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan en de omgevingsvergunning betreffen de herontwikkeling van de Grotestraat te Waalwijk ter plaatse van de "Schoenhoorn", een voormalig kantoorpand aan de Grotestraat 403. De herontwikkeling heeft daarnaast betrekking op Grotestraat 409, 411 en 413, eveneens voormalige kantoor-, respectievelijk bedrijfspanden.

De herontwikkeling voorziet volgens de plantoelichting in de realisering van sociale woningbouw. In totaal worden 62 appartementen, waarvan 28 op de locatie van "de Schoenhoorn" gerealiseerd. Deze 28 appartementen zijn geschikt voor 1- tot 2-persoonshuishoudens en bedoeld voor senioren. De 34 appartementen en een groepswoning met een zorgfunctie zijn voorzien ter plaatse van Grotestraat 409, 411 en 413. De 34 wooneenheden zijn eveneens bedoeld voor personen met een specifieke zorgvraag.

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Grotestraat. Aan de westzijde bevindt zich bedrijfsbebouwing. Aan de noordzijde is diverse woon- en bedrijfsbebouwing aanwezig en aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door woonbebouwing aan de Molenvlietstraat.

2.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] wonen in de directe nabijheid van het plangebied aan [locatie 1] en [locatie 2]. Zij kunnen zich niet met het plan en de omgevingsvergunning verenigen, omdat zij vrezen overlast te zullen ondervinden van de voorziene bebouwing. Verder stellen zij dat bij het nemen van de besluiten de belangen van omwonenden onvoldoende in acht zijn genomen.

De bezwaren van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] spitsen zich toe op de voorziene bebouwing ter plaatse van de voormalige locatie van de "Schoenhoorn".

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepen

4.    [appellant sub 1] betoogt dat hij zich niet serieus genomen voelt door de raad, omdat de raad naar hij stelt slecht met omwonenden over het bestemmingsplan heeft gecommuniceerd, er ten onrechte slechts 1 ontwikkelscenario voor het perceel is uitgewerkt en er niet is gereageerd op zijn verzoek om een ingediende inspraakreactie nader mondeling toe te lichten.

De Afdeling overweegt hierover dat het plan op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening in overeenstemming met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is voorbereid. Daarbij stond voor een ieder de mogelijkheid open om een zienswijze naar voren te brengen, waarvan [appellant sub 1] gebruik heeft gemaakt. Verder heeft op grond van de Algemene inspraak- en participatieverordening Waalwijk 2012 het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 18 oktober 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om inspraakreacties in te dienen. [appellant sub 1] heeft ook daarvan gebruik gemaakt. De raad was op grond van de toepasselijke regelgeving niet verplicht om [appellant sub 1] de gelegenheid te bieden zijn schriftelijke inspraakreactie daarnaast nog van een mondelinge toelichting te voorzien. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, vormt dan ook geen grond voor het oordeel dat ten deze niet de juiste wettelijke procedures zijn gevolgd.

Verder heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat en waarom het de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling geschikt en gewenst acht voor deze locatie. Mede omdat [appellant sub 1] niet nader heeft toegelicht waarop hij doelt met mogelijke andere ontwikkelscenario’s, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad daarbij geen juiste belangenafweging heeft gemaakt.

Het betoog faalt.

5.    [appellant sub 2] betoogt dat de raad heeft miskend dat de in het bestemmingsplan voorziene bouwhoogte op de locatie van de voormalige "Schoenhoorn" stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is. Hij voert daartoe aan dat de toegestane bouwhoogte van 14,5 m aan de zijde van de Grotestraat de realisering van 4 bouwlagen mogelijk maakt, hetgeen volgens hem niet passend is in de omgeving. Daar bestaat volgens [appellant sub 2] de bebouwing namelijk uit maximaal 2 bouwlagen. Gelet op dit verschil met de omliggende bebouwing, heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar is, aldus [appellant sub 2].

5.1.     De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van de bebouwing, namelijk 4 bouwlagen aan de zijde van de Grotestraat en 3 bouwlagen in het loodrecht daarop gesitueerde deel, in een stedelijke omgeving als de kern van Waalwijk passend is. Daarbij heeft hij erop gewezen dat in de directe omgeving van het plangebied reeds bebouwing in 2 lagen met kap of een derde bouwlaag aanwezig is. Een vierde bouwlaag aan de zijde van de Grotestraat is volgens de raad weliswaar hoger dan de bebouwing in de omgeving, maar niettemin stedenbouwkundig aanvaardbaar omdat het gebouw aldus een accent vormt, alsmede een begeleiding van de doorgaande verkeersroute ter plaatse van de Grotestraat. Daarnaast heeft de openbare ruimte aldaar een breed profiel en bestaat er een ruime afstand tot de tegenovergelegen woningen aan het Europaplein, aldus de raad.

5.2.    De raad heeft zich op grond van voorgaande motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een bouwhoogte van 14,5 m aan de zijde van de Grotestraat stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Hij heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat het gaat om een stedelijk gebied waarin een dergelijke bouwhoogte passend kan worden geoordeeld. Daarnaast is in de omgeving reeds bebouwing van twee lagen met kap en drie bouwlagen aanwezig.

Gelet op het voorgaande is de enkele stelling van [appellant sub 2] dat de bouwhoogte aan de zijde van de Grotestraat niet overeenstemt met omliggende bebouwing, onvoldoende voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt kon stellen dat de toegestane bouwhoogte stedenbouwkundig passend is.

Het betoog faalt.

6.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen verder dat de raad heeft miskend dat de vaststelling van het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat hun woon- en leefomgeving daardoor in een onaanvaardbare mate wordt geschaad. De toegestane bouwhoogten van 14,5 m en 11,5 m direct achter hun percelen, leiden volgens hen tot een ernstige aantasting van hun privacy, nu daardoor vanaf de galerijen van de appartementenbebouwing en vanuit de daarvan deel uitmakende woningen, direct zicht op hun tuinen en woningen zal ontstaan. Verder maakt de toegestane bouwhoogte dat hun vrije uitzicht aanzienlijk afneemt, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 1].

Zij vrezen verder voor overlast door het geluid van automotoren en -portieren als gevolg van het parkeren bij het gebouw dat direct tegen hun perceelgrenzen is voorzien. Zij stellen dat ter voorkoming, dan wel vermindering van die overlast een grotere afstand in acht had moeten worden genomen tussen de parkeerplaatsen en hun percelen en dat het bestaande tussenliggende groen had moeten worden gehandhaafd.

6.1.    Hoewel niet valt uit te sluiten dat, zoals [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen, de voorziene bebouwing negatieve gevolgen zal hebben voor de privacy in hun tuinen en woningen, heeft de raad daarin geen aanleiding hoeven zien voor het standpunt dat de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling om die reden ruimtelijk niet aanvaardbaar is.

De raad heeft bij zijn standpunt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid mede van belang mogen achten dat een aanzienlijke afstand zal bestaan tussen de voorziene bebouwing aan de Grotestraat en de woningen aan het Laageinde. Deze afstanden bedragen naar niet in geschil is circa 50 m tot aan de woning van [appellant sub 2] en circa 40 m tot aan de woning van [appellant sub 1]. Er bestaat ook een afstand van circa 16 m tussen het dichtstbij gelegen bouwdeel en de perceelsgrenzen van Buis en [appellant sub 1]. Dergelijke afstanden zijn in een stedelijk gebied als het onderhavige niet ongebruikelijk.

De raad heeft daarnaast in aanmerking mogen nemen dat het volgens de omgevingsvergunning voorziene appartementengebouw aan de zijde van de Grotestraat op die straat is georiënteerd en dus niet op het achtergelegen Laageinde, en dat dit appartementengebouw aan de noordzijde ervan, waarvandaan wel zicht zal ontstaan op het Laageinde, wordt voorzien van galerijen. Personen lopen daar overheen, maar verblijven daar doorgaans niet lang. Dat vanuit het appartementengebouw dat haaks op de Grotestraat is voorzien, enig zicht op de percelen aan het Laageinde zal ontstaan, heeft de raad evenmin ruimtelijk onaanvaardbaar hoeven achten. Dit deel van de bebouwing is ook niet op het Laageinde georiënteerd, maar op de westelijk gelegen binnentuin van het complex. Daarnaast heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een woonsituatie die volledig vrij is van enige inkijk, in een stedelijk gebied niet of nauwelijks aan de orde kan zijn. Ook voor het verlies aan uitzicht vanaf de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1], voor zover dat een gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling is, geldt dat wordt gebouwd in stedelijk gebied en dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.

De omstandigheid dat parkeerplaatsen ten behoeve van de toekomstige bebouwing voor een deel tegen de grens van de percelen aan het Laageinde zijn voorzien, heeft de raad evenmin aanleiding hoeven geven om medewerking aan het plan te weigeren. De raad heeft zich daarover in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de huidige situatie ook reeds op korte afstand van de percelen aan het Laageinde kan worden geparkeerd en dat dit volgens het voormalige ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gemengd Gebied" ook reeds was toegestaan. Niettemin wordt in de bestaande situatie niet direct tegen de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geparkeerd, vanwege een ter plaatse aanwezige groenstrook. Het realiseren van parkeerplaatsen op kortere afstand van hun percelen zal wellicht van enige invloed zijn op hun woon- en leefsituatie, maar de raad heeft dit niet onaanvaardbaar hoeven achten. Daarbij heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat de parkeerplaatsen achter de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] slechts zullen dienen ten behoeve van de bewoners van de daar te realiseren 28 seniorenappartementen, waarvan niet een zeer intensief gebruik of een continue verkeersstroom met mogelijk bijbehorende overlast te verwachten valt.

Wat betreft de wens van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om ter plaatse van de parkeerplaats meer groen te behouden, heeft de vertegenwoordiger van Casade Woondiensten, de ontwikkelaar van het project, ter zitting verklaard dat de bomen die kunnen worden gehandhaafd, ook zullen worden gehandhaafd. De bestemming Gemengd verzet zich daar ook niet tegen. Ook is het volgens hem de bedoeling de perceelgrenzen af te schermen met groen. Hij heeft daarbij wel vermeld dat het voldoen aan de verplichting om ten behoeve van het bouwplan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen, een moeilijk te vervullen opdracht was waarbij met verschillende aspecten en belangen rekening moest worden gehouden. Het behouden van het bestaande groen was daarbij geen optie. De ruimte die uiteindelijk voor het parkeren is voorzien, is volgens Casade daadwerkelijk benodigd om de bebouwing mogelijk te maken.

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad onder de gegeven omstandigheden aan de belangen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] bij het behouden van het bestaande groen op het perceel een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang de voorziene ontwikkeling te kunnen realiseren.

[appellant sub 2] heeft verder betoogd dat meer afstand tussen zijn perceel en de parkeerplaatsen had moeten worden aangehouden, nu een deur vanuit zijn tuin rechtstreeks toegang geeft tot de parkeerplaats en het anders voor hem vrijwel onmogelijk wordt om de dakgoot van zijn schuur te onderhouden.

De raad heeft ook dit benodigde onderhoud niet van doorslaggevend belang hoeven achten, nu hij daarover terecht heeft gesteld dat dit onderhoud wellicht enkele malen per jaar zal moeten plaatsvinden en dat dit in overleg tussen [appellant sub 2] en de toekomstige Vereniging van Eigenaren kan worden afgestemd. Die situatie, noch de aanwezige tuindeur, leidt tot het oordeel dat het besluit niet in redelijkheid kon worden genomen.

[appellant sub 2] heeft verder naar voren gebracht dat hij vreest dat op het parkeerterrein achter zijn woning in de toekomst overlast gevende activiteiten zullen plaatsvinden.

De raad heeft ook die vrees niet van doorslaggevend belang hoeven achten. Niet valt in te zien dat het risico op overlast gevende activiteiten op het parkeerterrein in de toekomst, bij een situatie van bewoning, groter zal zijn dan in de huidige situatie waarin ter plaatse leegstaande kantoor- en bedrijfspanden aanwezig zijn. Overigens heeft de raad ter zitting vermeld dat het parkeerterrein na realisering van de voorziene bebouwing, evenals in de huidige situatie, zal worden afgesloten met een slagboom.

De conclusie is dat het aangevoerde geen grond vormt voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel anderszins in strijd is met het recht.

In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ligt voorts geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 3.30, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, niet kon worden verleend.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    De beroepen zijn ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Hoekstra    w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020

641.