Uitspraak 200202718/1


Volledige tekst

200202718/1.
Datum uitspraak: 11 december 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Groningen van 17 april 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 december 1999 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) - voorzover hier van belang - het verzoek om huursubsidie van appellant voor de periode van 1 juli 1999 tot 1 november 1999 afgewezen.

Bij besluit van 8 augustus 2000 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar – voorzover hier van belang - ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 17 april 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 10 juli 2002 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2002, waar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, ambtenaar ten departemente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het door appellant in hoger beroep gevoerde betoog heeft als strekking een herhaling van wat reeds in beroep bij de rechtbank is aangevoerd en kan niet tot een andere conclusie leiden dan waartoe de rechtbank is gekomen.

2.2. De Afdeling is voorts met de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voor het tijdvak van 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 pas met ingang van 1 november 1999 huursubsidie aan appellant behoefde toe te kennen, nu diens broer tot 26 oktober 1999 als eigenaar en bewoner op het woonadres van appellant stond ingeschreven. Ditzelfde geldt ten aanzien van het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 9, tweede lid, van de Huursubsidiewet.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002

66-209.