Uitspraak 201909154/2/R1


Volledige tekst

201909154/2/R1.
Datum uitspraak: 17 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

Ontwikkeling Recreatieoord Enkhuizer Zand B.V. (hierna: OREZ), gevestigd te Wervershoof,

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 heeft het college aan de raad van de gemeente Enkhuizen een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met betrekking tot het door de raad bij besluit van 29 oktober 2019 vastgestelde bestemmingsplan "Enkhuizerzand en IJsselmeergebied".

Tegen dit besluit heeft onder meer OREZ beroep ingesteld.

OREZ heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2020, waar OREZ, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. M. Gideonse, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Nieland-Stegers, ing. H. Levering en mr A. van Dijck, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door E. Struijlaart, J. Eenkoren en I. van der Meer, bijgestaan door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het bestemmingsplan "Enkhuizerzand en IJsselmeergebied" voorziet in de herontwikkeling van het gebied Recreatieoord Enkhuizerzand, dat is gelegen tussen het Zuiderzeemuseum aan de zuidzijde en de waterinlaat bij de Haling aan de noordzijde. Het plan maakt onder meer de realisering van een vakantiepark voor maximaal 200 vakantiewoningen mogelijk.

3.    Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven ertoe strekkende dat de bestemmingen "Recreatie-Vakantiepark (R-VP)" en "Groen (G)", voor zover gelegen binnen het aanwijzingsgebied, en de bijbehorende regels geen deel blijven uitmaken van het bestemmingsplan "Enkhuizerzand en IJsselmeergebied", niet in werking treden en te zijner tijd vervallen. Het college stelt zich in het besluit op het standpunt dat zijn ingebrachte zienswijze niet voldoende in het bestemmingsplan is verwerkt. Volgens het college is het geplande vakantiepark in strijd met artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Noord-Holland (hierna: PRV). Het college is van mening dat het plan niet voldoet aan de op grond van artikel 15 van de PRV opgestelde Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, waarin de provinciale belangen zijn beschreven ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat het college met name door het mogelijk gemaakte laadvermogen, oftewel het bouwvolume, ter plaatse van het vakantiepark en het verdwijnen van open ruimtes die doorzicht bieden op en vanaf het IJsselmeer, de provinciale belangen in het bestemmingsplan onvoldoende geborgd acht.

4.    Projectontwikkelaar OREZ en de raad hebben beroep ingesteld tegen de reactieve aanwijzing. OREZ heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de reactieve aanwijzing de voortgang van de beoogde gebiedsontwikkeling belemmert, terwijl op voorhand duidelijk is dat dit besluit in beroep niet in stand zal kunnen blijven. OREZ verzoekt om bij wijze van voorlopige voorziening in afwachting van een uitspraak in hoofdzaak het college op te dragen om binnen vier weken na bekendmaking van de uitspraak met het gemeentebestuur van Enkhuizen in overleg te treden om te bezien of het bestreden besluit kan worden ingetrokken en zo nodig aan de provinciale wensen op alternatieve wijze kan worden tegemoetgekomen.

OREZ heeft in dit kader toegelicht er groot belang bij te hebben dat de raad en het college zo spoedig mogelijk overeenstemming bereiken over een reparatieplan waarin het vakantiepark, als kostendrager van de gebiedsontwikkeling, mogelijk wordt gemaakt. Hoewel er door de reactieve aanwijzing, bij gebreke van een planologisch regime voor het betreffende aanwijzingsgebied, planologisch geen belemmeringen zijn voor de realisering van het vakantiepark, zijn die belemmeringen er volgens OREZ in feite wel omdat financiers en ook privaatrechtelijke partijen onder de gegeven omstandigheden niet bereid zullen zijn mee te werken.

5.    Ter zitting van de voorzieningenrechter is gebleken dat in december 2019 op ambtelijk niveau tussen de gemeente en de provincie afspraken zijn gemaakt over het tijdpad voor de te voeren overleggen tussen de gemeente en de provincie om tot een reparatieplan te komen. De raad heeft hierover ter zitting opgemerkt dat hij weliswaar graag wil repareren en hiervoor volgens afspraak met het college een nieuw voorontwerp zal uitwerken, maar dat er verschil van mening met het college blijft bestaan over de toepasselijkheid van artikel 15 van de PRV. OREZ heeft de voorzieningenrechter verzocht handreikingen te geven die kunnen bijdragen aan een efficiënt overleg tussen gemeente en provincie.

6.    Het geschil spitst zich zowel in de beroepsprocedure als bij de geplande overleggen tussen de gemeente en de provincie toe op de vraag of het college zich terecht op het standpunt stelt dat artikel 15 van de PRV van toepassing is en zo ja, of hieraan wordt voldaan. Artikel 15 van de PRV is van toepassing bij ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied en volgens OREZ is duidelijk dat de beoogde locatie van het vakantiepark onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. OREZ wijst er op dat die locatie momenteel al bebouwd gebied is in de vorm van een stadscamping met bebouwing, openbare voorzieningen, groen, infrastructuur en een zeilschool/strandpaviljoen, gelegen tussen Sprookjeswonderland en het Zuiderzeemuseum. OREZ heeft verder aangevoerd dat, voor zover wordt geoordeeld dat artikel 15 van de PRV wel van toepassing is, de ruimtelijke kwaliteit van het vakantiepark als bedoeld in artikel 15 van de PRV voldoende is geborgd en gemotiveerd in het bestemmingsplan. OREZ wijst er op dat het laadvermogen ter plaatse van het vakantiepark met het gewijzigde ruimtelijke programma met 40% is afgenomen ten opzichte van het voorontwerp en dat de door het college bedoelde zichtlijn wel degelijk is geborgd. Deze borging vindt publiekrechtelijke plaats door het beeldkwaliteitsplan en de aanvulling daarop, die integraal onderdeel van het bestemmingsplan vormen, alsmede de recent gewijzigde Welstandsnota; privaatrechtelijk is er borging op grond van de tussen de gemeente en OREZ gesloten anterieure overeenkomst en de daarin opgenomen rol van een supervisor, aldus OREZ.

6.1.    Artikel 15 "Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied" van de PRV luidt:

1. Gedeputeerde Staten stellen de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vast, die de provinciale belangen beschrijft ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

2 Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied, indien gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

a rekening wordt gehouden met:

i de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble, en;

ii de ambities en ontwikkelprincipes van de toepasselijke provinciale structuren, en;

b hierbij wordt betrokken:

i de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes, en;

ii de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble, en;

iii de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van de toepasselijke provinciale structuren.

3 De toelichting van een bestemmingsplan bevat een motivering waaruit moet blijken dat voldaan is aan het bepaalde in het tweede lid.

4 Gedeputeerde Staten kunnen de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies vragen over ontwikkelingen die een grote impact kunnen hebben op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden of indien wordt afgeweken van de ontwikkelprincipes als bedoeld in het tweede lid onder a."

Artikel 1, van de PRV luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

j. bestaand stedelijk gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening;

(…)

aa. landelijk gebied: het gebied, niet zijnde bestaand stedelijk gebied, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening;

(…)."

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening luidt:

" In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

6.2.    De vraag of artikel 15 van de PRV van toepassing is zo ja, of de voorziene ontwikkeling van een vakantiepark in strijd is met de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals op grond van dit artikel geformuleerd, leent zich niet voor beantwoording in deze procedure en zal in de bodemprocedure nader onderzocht moeten worden.

De voorzieningenrechter ziet evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de beoogde locatie van het vakantiepark landelijk gebied is als bedoeld in artikel 15 van de PRV. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de beoogde locatie van het vakantiepark buitendijks is gelegen en direct grenst aan het IJsselmeer. Het gebied is grotendeels onbebouwd, groen ingericht en niet ingesloten door bebouwing van de kern van Enkhuizen. De voorzieningenrechter acht verder van belang dat het buitendijks gelegen gebied waarop de aanwijzing ziet, als landelijk gebied is aangeduid op de kaart behorend bij de Omgevingsverordening, die op korte termijn ter inzage zal worden gelegd.

Dit betekent dat moet worden bezien of en hoe het bestemmingsplan een zodanige invulling heeft of kan krijgen dat wordt voldaan aan de op grond van 15 van de PRV geldende kwaliteitseisen. Dat heeft dan ook als uitgangspunt te gelden bij de op reparatie van het bestemmingsplan gerichte gesprekken tussen de gemeente en de provincie.

Gelet op het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter er van uit dat het college zich niet zonder meer verzet tegen de realisering van een vakantiepark met maximaal 200 vakantiewoningen, maar dat het onder meer verzekerd wil zien dat de vakantiewoningen niet zodanig dicht tegen elkaar aan worden gebouwd, dat de in de Leidraad beschreven openheid van het landschap en zichtlijnen zullen worden aangetast. De in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden maken dat wel mogelijk en volgens het college bieden het Beeldkwaliteitsplan en de Welstandsnota onvoldoende waarborgen dat bij de feitelijke invulling van het park aan de eisen van de Leidraad zal worden voldaan.

Aan die wens van het college lijkt de raad te kunnen voldoen. Ter zitting zijn als voorbeelden van mogelijke oplossingen aan de orde gekomen een vakverdeling in het park, vlakken met een maximaal bebouwingspercentage of vlakken waar bebouwing niet is toegestaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen de gesprekken tussen de gemeente en de provincie dan ook gericht te zijn op het vinden van een specifieke invulling van dit gedeelte van het bestemmingsplan, waarmee de provinciale belangen worden gediend, en wel zodanig dat de realisering van het vakantiepark uitvoerbaar blijft.

6.3.    In aanmerking nemende dat de gemeente en provincie voornemens zijn om op korte termijn met elkaar in overleg te gaan, waarbij bovenstaande overwegingen kunnen worden betrokken, bestaat geen aanleiding om de verzochte voorziening te treffen. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Deen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2020

604.