Uitspraak 201901748/1/A1


Volledige tekst

201901748/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Mariahout, gemeente Laarbeek,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2019 in zaken nrs. 18/79 en 18/2605 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2017 heeft het college [appellant] een aantal lasten onder dwangsom opgelegd, vanwege geconstateerde overtredingen op het perceel [locatie] te Mariahout (hierna: het perceel).

Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 11 april 2017 gehandhaafd.

Bij het op 7 december 2017 verzonden besluit van 24 oktober 2017 heeft het college een bedrag van € 24.750,00 aan volgens hem verbeurde dwangsommen ingevorderd.

Bij uitspraak van 18 januari 2019 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de besluiten van 21 november 2017 en 24 oktober 2017 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 21 november 2017 vernietigd, voor zover hierin de bezwaren tegen de eerste last onder dwangsom (inzake overtreding van artikel 5.1 van het Besluit emissiearme huisvesting) ongegrond zijn verklaard, en het besluit van 11 april 2017 herroepen, voor zover hierin is gelast de overtreding van artikel 5.1 van het Besluit emissiearme huisvesting te beëindigen. De rechtbank heeft het besluit van 11 april 2017 voor het overige gehandhaafd. Voorts heeft de rechtbank het besluit van 24 oktober 2017 vernietigd, bepaald dat het college over mag gaan tot invordering van een bedrag van € 16.000,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door J.M.A. Paauw, J.M.J.P. Aarts, P.J. Linders en E.L.A. Kramer, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [appellant] exploiteert op het perceel een varkenshouderij. Op 2 november 2016, 15 februari 2017 en 17 maart 2017 is het bedrijf van [appellant] gecontroleerd op de naleving van milieuregelgeving. Tijdens die controles is een aantal overtredingen geconstateerd. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 april 2017 heeft het college [appellant] daarom een aantal lasten onder dwangsom opgelegd. Voor zover nu van belang heeft het college [appellant] bij dat besluit gelast de volgende overtreding binnen twee maanden te beëindigen:

"€ 2.750,- per constatering dat sprake is van overtreding van de vereisten 'opslag van drijfmest' en/of stabiel digestaat. Het betreft overtreding van artikel 3.52a van het Activiteitenbesluit en de artikelen 3.66 t/m 3.70 van de Activiteitenregeling, waarbij maximaal één dwangsom per maand wordt verbeurd. Er zal maximaal € 8.250,- verbeurd worden. Deze overtredingen zijn gedetailleerd vermeld op de pagina's 6 en 7 van de rapportage van de Omgevingsdienst onder het kopje 'Opslag van drijfmest en/of stabiel digestaat'".

Aan het besluit van 24 oktober 2017 heeft het college controles van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant van 23 juni 2017, 24 juli 2017 en 23 augustus 2017 ten grondslag gelegd. Bij alle drie de controles is geconstateerd dat sprake is van een overtreding van de regels betreffende de opslag van drijfmest. Gelet hierop zijn volgens het college dwangsommen verbeurd van in totaal € 8.250,00.

De rechtbank heeft de besluiten van 11 april 2017 en 24 oktober 2017 in stand gelaten voor zover deze betrekking hebben op de opslag van drijfmest.

2.    [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat het door hem ingestelde hoger beroep alleen ziet op de invordering van verbeurde dwangsommen. Ter zitting heeft hij de hoger beroepsgrond over het bestaan van concreet zicht op legalisatie ingetrokken. In zijn hogerberoepschrift heeft hij echter alleen die grond aangevoerd. Aangezien hij in zijn hogerberoepschrift geen gronden heeft aangevoerd met betrekking tot de invordering van de dwangsommen, geeft het door hem ingestelde hoger beroep geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Roessel
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020

457-855.