Uitspraak 201901149/1/R3


Volledige tekst

201901149/1/R3.
Datum uitspraak: 19 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Zwolle,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Zwolle,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Assendorp, [locatie A]" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2020, waar de raad van de gemeente Zwolle, vertegenwoordigd door J. Heerspink en H.A.F. Nijmeijer zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [partij] en [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [partij] en anderen hebben een verzoek ingediend om op de gronden die nu in gebruik zijn als tuin bij het perceel [locatie A] te Zwolle, woningen te mogen bouwen. Dit was op grond van het voor het plangebied geldende bestemmingsplan "Assendorp" niet mogelijk, omdat binnen de aan de gronden toegekende bestemming "Wonen" een daarvoor benodigd bouwvlak ontbrak. De raad heeft ervoor gekozen om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen zodat de beoogde woningen kunnen worden gerealiseerd. Het thans voorliggende plan voorziet in de bouw van maximaal twee woningen naast en deels achter het perceel [locatie A]. Aan de rest van het plangebied is in het plan de bestemming "Tuin" toegekend.

[appellant] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied en hun woningen en tuinen grenzen daaraan. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, met name vanwege de vrees voor verlies aan uitzicht en privacy.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Verloop procedure

3.    [appellant] en anderen betogen dat de gemeente de omwonenden te laat bij het plan heeft betrokken. De randvoorwaarden met betrekking tot de bouwgrootte en situering van de beoogde woningen waren destijds al vastgesteld na afstemming met de initiatiefnemers. Hierdoor werden de omwonenden voor een voldongen feit geplaatst, aldus [appellant] en anderen.

3.1.    De raad stelt dat inspraak over bestemmingsplannen door omwonenden geen wettelijk vereiste is. Het is echter wel gebruikelijk in Zwolle dat initiatiefnemers hun plannen bespreken met buurtbewoners. Dat is bij dit plan ook gebeurd. De initiatiefnemers hebben de omwonenden in de voorbereidingsfase betrokken bij de planvorming. In juli 2017 hebben de initiatiefnemers een impressie van de beoogde nieuwbouw laten zien en besproken met omwonenden. Er is voor gekozen om dit in juli 2017 te doen omdat het onderzoek naar onder andere flora en fauna toen was afgerond en vragen van omwonenden daardoor beter konden worden beantwoord. Naar aanleiding van enkele opmerkingen tijdens de bijeenkomst is er besloten om het ontwerp aan te passen. Tevens zijn er afspraken gemaakt over snoeiwerkzaamheden. De bewoners zijn dus geïnformeerd over de plannen, aldus de raad.

3.2.    De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase zou daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Er heeft echter wel een bijeenkomst plaatsgevonden met zowel de initiatiefnemers als de omwonenden en deze bijeenkomst heeft er ook toe geleid dat het ontwerp op onderdelen is aangepast.

Het betoog faalt.

Aantasting privacy en uitzicht

4.    [appellant] en anderen betogen dat de raad bij de vaststelling van het plan hun belangen niet goed heeft afgewogen omdat de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt dermate vergaand zijn dat dit een grote inbreuk betekent voor hun rust en privacy, en daarmee hun woongenot ernstig zal hinderen. De woningen zullen volgens [appellant] en anderen onacceptabel diep in de tuin worden gebouwd, waardoor het zicht van de omwonenden ernstig zal worden beperkt. [appellant] en anderen voeren aan dat het toestaan van dakterrassen de privacy tevens aantast.

4.1.    Dat bij de vaststelling van het plan rekening is gehouden met de omgeving, en daarmee met de belangen van [appellant] en anderen, blijkt volgens de raad uit de in het plan toegestane maximum bouwhoogte van 8 meter. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de bouwhoogte van de naastgelegen panden die bestaan uit twee bouwlagen met kap. De raad stelt dat bij de situering van de bouwkavel rekening is gehouden met de achtergevels en de erven van de naastgelegen percelen, waaronder die van de woningen van [appellant] en anderen. Aanvankelijk was het de bedoeling van de initiatiefnemers om dieper stekende bebouwing op het perceel te realiseren. Naar aanleiding van overleg met de omwonenden is besloten om de diepte van het bouwvlak af te stemmen op de bestaande bebouwingsmogelijkheden van de omliggende percelen. Op het nieuwe bouwdeel in de tuin is een bebouwingsdiepte toegestaan tot 13 meter. Deze bebouwingsdiepte is gebruikelijk in de omgeving, aldus de raad. Het in het plan voorziene bouwvlak loopt tot aan de achtergevel van [locatie B] en springt vervolgens 4 meter terug, waardoor ook de bebouwing verder van de naastgelegen erven komt te liggen. Daarbij komen de beoogde woningen ter plaatse van de tuin op een afstand van ruim 4 meter van de erfgrenzen te staan, wat volgens de raad ruim is in een stedelijke omgeving. Om privacy te waarborgen schrijft het Burgerlijk Wetboek voor dat binnen 2 meter van de erfgrens geen direct zicht mag zijn op naastgelegen terreinen. De nieuwe bebouwing op de erfgrens steekt iets voorbij de achtergevel van [locatie B]. Raampartijen en terrassen op de eerste verdieping van [locatie B] zijn op meer dan 2 meter van de erfgrens gesitueerd. De raad stelt dat hiermee wordt voldaan aan de regels van het Burgerlijk Wetboek voor waarborging van de privacy.

De raad stelt voorts dat er veel erfbegroeiing aanwezig is die met name in de zomermaanden zicht vanuit de aanwezige woningen op elkaars achtertuinen ontneemt. De initiatiefnemers hebben aangegeven deze erfbegroeiing te willen behouden ten behoeve van de privacy. De raad stelt dat door de bouwmogelijkheid in het plan de privacy van omwonenden ten opzichte van de huidige situatie niet onevenredig of zelfs helemaal niet zal verminderen.

4.2.    De Afdeling overweegt dat de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt nabij het centrum van Zwolle, gelegen in een stedelijk gebied. In een dergelijke stedelijke omgeving is het niet ongebruikelijk dat de afstand tussen het in het plan voorziene bouwvlak en de omliggende woningen relatief kort is. Enig verlies van privacy van [appellant] en anderen ten gevolge van het plan is daarbij niet volledig uit te sluiten. Gelet op de situering van het bouwvlak en de met het plan toegestane bouwmogelijkheden, wat de omvang en toegestane hoogte betreft, ten opzichte van de reeds aanwezige bebouwing en in aanmerking genomen de tussen de bebouwing aanwezige begroeiing, heeft de raad zich bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de privacy van omwonenden niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De zichtlijnen vanuit de woningen van [appellant] en anderen na de realisatie van het met het plan beoogde gebouw zijn onderzocht door de raad en vastgelegd in impressies. Uit de impressies blijkt dat het uitzicht van [appellant] en anderen minimaal beïnvloed zal worden door het beoogde gebouw. De raad heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat het uitzicht van [appellant] en anderen niet onevenredig wordt aangetast. De Afdeling overweegt dat de raad zich daarom in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen door de met het plan toegestane bebouwingsmogelijkheden niet zodanig zal worden aangetast, dat hieraan een doorslaggevend belang had moeten worden toegekend. Hierbij betrekt de Afdeling tevens dat er geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat en dat de maximale bouwhoogtes die in de planregels zijn opgenomen aansluiten bij de bestaande omliggende bebouwing.

Het betoog faalt.

Bezonning

5.    [appellant] en anderen betogen dat de voorziene bebouwing leidt tot een onaanvaardbare beperking van zonlicht voor hen als omwonenden, omdat het in het plan voorziene bouwvlak te diep in de tuin is gesitueerd.

5.1.    De raad merkt allereerst op dat er geen wettelijke eis bestaat voor de bezonning van woningen. In het kader van de belangenafweging is er door de raad wel een bezonningsstudie uitgevoerd. In deze bezonningsstudie is de schaduwwerking van de toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt in de zomerperiode en vergeleken met de situatie zonder de met het plan toegestane bebouwing. De uitgevoerde bezonningsstudie toont aan dat met de bebouwingsmogelijkheden van het plan een zeer lichte verandering optreedt qua zonlicht en schaduwwerking voor omwonenden. Vooral de reeds aanwezige bomen zorgen voor schaduw in de tuinen van [appellant] en anderen. Het beoogde gebouw geeft zeer beperkt schaduw op de woningen en tuinen van [appellant] en anderen. Deze verandering levert geen onevenredige wijziging in de bezonningsituatie op, aldus de raad.

5.2.    De Afdeling overweegt dat de raad zich, onder verwijzing naar de uitgevoerde bezonningsstudie, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van de met het plan voorziene bebouwing voor de bezonning van de percelen en woningen van [appellant] en anderen aanvaardbaar zijn. Voor haar oordeel acht de Afdeling van betekenis dat het gebied een stedelijke omgeving betreft en vooral de aanwezige begroeiing - zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie - en niet zozeer het met het plan voorziene gebouw tot een beperking van de bezonning leidt.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

w.g. Jurgens    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020

159-944.