Uitspraak 201903354/1/A1


Volledige tekst

201903354/1/A1.
Datum uitspraak: 5 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2019 in zaak nr. 18/2390 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2017 heeft het college zijn beslissing om jegens [appellant] op 1 september 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens onder meer het in strijd met het Bouwbesluit 2012 gebruiken van de woning aan de [locatie 1] te Amsterdam (hierna: de woning) als logiesgebouw/hotel op schrift gesteld.

Bij besluit van 20 februari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Verkerk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van de woning. De woning bevindt zich op de derde verdieping van het pand aan de [locatie 2]. De woning heeft vier kamers.

Op 1 september 2017 hebben toezichthouders van het college de woning bezocht. De bevindingen van de toezichthouders zijn in een rapport neergelegd. Van de aangetroffen situatie zijn foto’s gemaakt. Ook heeft een medewerker van de Brandweer Amsterdam-Amstelland op 1 september 2017 de woning bezocht en daarvan een rapportage, gedateerd 5 september 2017, opgesteld.

Op grond van het rapport van bevindingen en de rapportage van de brandweer heeft het college zich onder meer op het standpunt gesteld dat  de woning gedeeltelijk werd gebruikt als logiesgebouw als bedoeld in het Bouwbesluit en niet voldoet aan de voor een gebouw met die functie geldende eisen van vlucht- en brandveiligheid. Vast staat dat ingevolge het Bouwbesluit voor een gebouw met een woonfunctie andere eisen gelden dan voor een gebouw met een logiesfunctie. Niet in geschil is dat de woning van [appellant] niet voldoet aan de eisen voor een gebouw met een logiesfunctie. Het college heeft spoedeisende bestuursdwang toegepast door het slot te vervangen van twee kamers in de woning, zodat deze kamers niet meer voor logiesdoeleinden kunnen worden gebruikt.

In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Overtreding

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onbevoegd was om handhavend op te treden, nu een overtreding zich volgens hem niet heeft voorgedaan. Daartoe voert hij aan dat de woning werd gebruikt voor vakantieverhuur en dat dit in overeenstemming is met het bestemmingplan.

Het college heeft daarnaast aan het besluit van 1 september 2017 het rapport van bevindingen niet ten grondslag mogen leggen, aldus [appellant]. Volgens hem is dat rapport door de toezichthouders valselijk opgemaakt en bevat het rapport selectieve waarnemingen van de toezichthouder. Ook maakt [appellant] ervan melding dat de woning is betreden zonder toestemming van degene aan wie hij de woning heeft verhuurd.

2.1.    Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet luidt:

"De eigenaar van een bouwwerk […] draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk […] geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt."

Artikel 1b, derde lid, luidt:

"Het is verboden een bouwwerk […] te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c […].

Artikel 2, eerste lid, onder c, luidt:

"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden technische voorschriften gegeven omtrent het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk."

Artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit luidt:

"Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder:

[…]

gebruiksfunctie: gedeelten van een of meer bouwwerken die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;

[…]."

Het tweede lid luidt:

"Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:

[…]

logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen;

[…]

woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen."

Het derde lid luidt:

"Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:

[…]

logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute;

logiesverblijf: voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie;

[…]."

2.2.    Het door de toezichthouder opgestelde rapport van bevindingen is op ambtsbelofte opgemaakt. Een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

[appellant] heeft in het hogerberoepschrift slechts gesteld dat het rapport valselijk is opgemaakt en is gebaseerd op selectieve waarnemingen.  Hij heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waarop hij zijn stellingen heeft gebaseerd. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het rapport niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog faalt in zoverre.

2.3.    Over het betoog dat de woning is betreden zonder toestemming van de huurder, die volgens [appellant] ook de hoofdbewoner is, overweegt de Afdeling dat, zoals blijkt uit het rapport [appellant], die zich bekend had gemaakt als eigenaar van de woning, aan de toezichthouders toestemming heeft verleend om de woning binnen te treden. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat daarnaast door de huurder van de woning daarvoor toestemming had moeten worden verleend.

Het betoog faalt in zoverre.

2.4.    Voor de vraag of het college tot handhaving en het toepassen van spoedeisende bestuursdwang bevoegd was, is bepalend of een gedeelte van de woning van [appellant] is te beschouwen als een logiesgebouw als bedoeld in het Bouwbesluit. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat sprake is van vakantieverhuur, waarmee hij kennelijk beoogt te betogen dat wordt voldaan aan de eisen die op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 en het geldende bestemmingsplan worden gesteld, is voor de toepassing van het Bouwbesluit niet van betekenis. Het Bouwbesluit, de Huisvestingsverordening en het bestemmingsplan betreffen immers gescheiden toetsingskaders.

In het rapport van bevindingen staat onder meer dat op 1 september 2017 in twee kamers in de woning buitenlandse toeristen zijn aangetroffen. In de twee kamers waren volgens het rapport van [appellant] en van degene met wie hij een huurovereenkomst heeft gesloten geen persoonlijke bezittingen aanwezig. De twee kamers werden als toeristenverblijven aangeboden op de website airbnb.com. Verder staat in het rapport dat de twee kamers zijn voorzien van bordjes met daarop ‘Room 1’ en ‘Room 2’ en van codesleutelkastjes en Engelstalige instructies. Gezien de wijze van inrichting van de twee kamers en het gebruik daarvan heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat met de twee kamers recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen wordt geboden en dat deze dus een logiesfunctie hebben. De kamers zijn twee logiesverblijven en zijn aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute, zodat de woning een logiesgebouw is als bedoeld in het Bouwbesluit.

De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het pand werd gebruikt als logiesgebouw in de zin van het Bouwbesluit. In de rapportage van de brandweer staat dat er sprake is van een brand- en vluchtonveilige situatie. Nu niet in geschil is dat in de woning niet wordt voldaan aan de voor een logiesgebouw geldende eisen van vlucht- en brandveiligheid van het Bouwbesluit, was sprake van een overtreding. Het college was bevoegd daartegen handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

Verbod van willekeur

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld door direct de twee kamers te sluiten vanwege vlucht- en brandonveiligheid. Daartoe voert hij aan dat de eigenaar van het pand aan de [locatie 3] een week de tijd kreeg om het hotelmatig gebruik van haar pand te staken. Hij wijst erop dat ook in zijn situatie aanleiding bestond hem gelegenheid te bieden zelf de situatie op korte termijn te laten beëindigen; de kamers waren nog voor slechts vijf dagen geboekt door toeristen, aldus [appellant].

3.1.    Het college heeft bij besluit van 19 juli 2017 een last onder bestuursdwang opgelegd aan de eigenaar van de woning [locatie 3]. De last onder bestuursdwang was opgelegd omdat het pand in strijd met het bestemmingsplan "De Pijp 2005" hotelmatig werd gebruikt. Aan dat handhavingsbesluit heeft het college dus, anders dan het aan [appellant] gerichte handhavingsbesluit, niet de overtreding van artikelen van het Bouwbesluit ten grondslag gelegd. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld.

Het betoog faalt.

Conclusie

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020

163-930.