Uitspraak 201803188/5/R3


Volledige tekst

201803188/5/R3.
Datum uitspraak: 30 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van Raiffeisen Immobilien Kapitalanlage Gesellschaft m.b.H., gevestigd te Wenen, Oostenrijk (hierna: Raiffeisen) om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" vastgesteld (hierna: plan 2018).

Tegen dat besluit hebben Coco-Nuts B.V. en anderen en Skihut Exploitatie B.V. en anderen beroep ingesteld.

Bij tussenuitspraak van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:927, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin genoemde gebreken te herstellen met inachtneming van hetgeen omtrent deze gebreken in deze uitspraak is overwogen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" gewijzigd vastgesteld (hierna: plan 2019).

Tegen dat besluit heeft onder meer Raiffeisen beroep ingesteld. Coco-Nuts en anderen en Skihut Exploitatie en anderen hebben een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld.

Raiffeisen heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2020, waar Raiffeisen, vertegenwoordigd door mr. A.E.M. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en ing. M.H.M. van Kesteren, werkzaam bij DGMR, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Hildenbrandt, mr. C.W. de Jong en mr. E. van Lunteren, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Coco-Nuts en anderen, Skihut Exploitatie en anderen, allen vertegenwoordigd door mr. Z.B. Gyömörei en mr. M. Stol, beiden advocaat te Den Haag, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Ferwerda, advocaat te Rotterdam, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Raiffeisen is eigenaar van het gebouw Stadhuisplein 16-38 te Rotterdam, welk gebouw in gebruik is als woonruimte voor studenten van het Erasmus University College. Tegenover de studentenwoningen zijn de horecabedrijven van Coco-Nuts en anderen en Skihut Exploitatie en anderen gevestigd. Tussen partijen is in geschil hoe de raad planologisch kan waarborgen dat ondanks het geluid dat de horecabedrijven produceren het woon- en leefklimaat in de studentenwoningen goed is.

3.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder meer overwogen dat Coco-Nuts en anderen en Skihut Exploitatie en anderen aannemelijk hebben gemaakt dat ondanks dat aan de richtafstand van 10 m zoals opgenomen in de VNG-brochure wordt voldaan, niet vaststaat dat zij door de voorziene woningen niet in hun bedrijfsvoering zullen worden beperkt. Daarbij achtte de Afdeling van belang dat akoestisch deskundigen hebben gesteld dat niet meer kan worden voldaan aan de geluidseisen in artikel 2.19a van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Gelet op het voorgaande heeft de raad niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar de VNG-brochure, maar had hij moeten onderzoeken of de horecaexploitaties van Coco-Nuts en anderen en Skihut Exploitatie en anderen na de realisering van de woningen nog zullen kunnen voldoen aan de in artikel 2.19a van het Activiteitenbesluit gestelde normen. De Afdeling heeft ook overwogen dat niet ten aanzien van alle in het plan mogelijk gemaakte woningen kan worden voldaan aan de normen in de VNG-brochure. De raad heeft niet gemotiveerd waarom desondanks sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen.

Gelet hierop zag de Afdeling in de tussenuitspraak aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 1 februari 2018 is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad diende daartoe met inachtneming van overweging 7.4 zo mogelijk te motiveren waarom sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de met het plandeel "Centrum - 1" mogelijk gemaakte woningen.

4.    De raad heeft het plan 2019 vastgesteld om gevolg te geven aan de opdracht uit de tussenuitspraak. In de planregels is een bepaling toegevoegd, die luidt:

"3.4.3 Specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke bepaling

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke bepaling" zijn woningen of een andere geluidsgevoelig objecten voor zover deze direct achter de gevel van het gebouw grenzend aan het Stadhuisplein liggen uitsluitend toegestaan, indien:

a. op grond van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften zijn genomen in relatie tot het geluid van horeca-inrichtingen aan het Stadhuisplein én de Kruiskade, en;

b. uit akoestisch onderzoek blijkt dat op een gevel van geiuidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van een woning of ander geluidsgevoelig object een etmaalwaarde van maximaal 65 dB(A) wordt gewaarborgd; deze etmaalwaarde heeft betrekking op het geluid van horeca-inrichtingen aan het Stadhuisplein én de Kruiskade, en;

c. uit akoestisch onderzoek blijkt dat binnen geiuidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van een woning of ander geluidsgevoelig object een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd; deze etmaalwaarde heeft betrekking op het geluid van horeca-inrichtingen aan het Stadhuisplein én de Kruiskade."

De aanduiding "specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke bepaling" is aan het perceel van Raiffeisen toegekend.

5.    Raiffeisen voert aan een groot belang te hebben bij schorsing van het plan 2019. Raiffeisen wil hiermee voorkomen dat dit plan het toetsingskader vormt voor te nemen besluiten op bezwaar over de omgevingsvergunning voor de studentenwoningen. Die nieuwe besluiten op bezwaar moeten worden genomen, nadat de rechtbank Rotterdam bij uitspraak van 27 augustus 2019 eerdere besluiten op bezwaar heeft vernietigd. Raiffeisen voert aan dat het plan 2019 voor haar veel nadeliger is dan het plan 2018, omdat onzeker is of de omgevingsvergunning op grond van het plan 2019 in stand zal kunnen blijven en op grond van het plan 2018 juist in stand moet blijven omdat dat plan geen weigeringsgronden bevat. Raiffeisen heeft in het beroepschrift gronden aangevoerd waarom het plan 2019 in de hoofdzaak niet in stand zal kunnen blijven.

6.    De raad en Coco-Nuts en anderen en Skihut Exploitatie en anderen voeren aan dat geen (spoedeisend) belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat alle partijen met elkaar in gesprek zijn om tot een gezamenlijk gedragen oplossing te komen voor de akoestische situatie op het Stadhuisplein. Zij zijn bang dat een schorsing van het plan 2019 het proces om tot een oplossing te komen zal frustreren.

7.    De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het verzoek af te wijzen op grond van een belangenafweging. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wegen de belangen van Raiffeisen bij schorsing van het plan 2019 minder zwaar dan de algemene belangen bij inwerkingtreding van dat plan. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat een oplossing van de akoestische situatie op het Stadhuisplein ver weg lijkt als besluiten op bezwaar over de omgevingsvergunning voor de studentenwoningen genomen zouden moeten worden op basis van het plan 2018. Dat plan bevat immers geen regels die een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de studentenwoningen waarborgen. Het plan 2019 bevat met artikel 3, lid 3.4.3, wel regels die beogen te waarborgen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat, omdat daaruit volgt dat de etmaalwaarde op de gevel van de studentenwoningen maximaal 65 dB(A) en de etmaalwaarde binnen in de studentenwoningen maximaal 35 dB(A) mag zijn als gevolg van het geluid van de horeca-inrichtingen. Ook volgt eruit dat op grond van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld om het geluid van de horeca-inrichtingen te beperken. In de hoofdzaak zal een oordeel worden gegeven over de rechtmatigheid van het plan 2019, maar totdat de Afdeling een uitspraak heeft gedaan in die hoofdzaak zal het plan 2019 wel het geldende plan zijn.

8.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Poppelaars
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020

780.