Uitspraak 201901874/1/R1


Volledige tekst

201901874/1/R1.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Epe,

2.    Stichting Behoud van het landgoed Tongeren (hierna: de stichting), gevestigd te Epe,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Epe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed Tongeren, herziening wonen 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Maatschappij tot exploitatie van het Landgoed Tongeren onder Epe B.V. (hierna: MeLT) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] en de stichting hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A], de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en de raad, vertegenwoordigd door W. Roetert en ir. J.C. van Bolderen, zijn verschenen. Voorts is MeLT, vertegenwoordigd door [gemachtigden B], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan "Landgoed Tongeren, herziening wonen 2018"·voorziet in een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Landgoed Tongeren", dat is vastgesteld op 14 februari 2013. Het plan "Landgoed Tongeren" voorzag al in het omvormen van voormalige agrarische gronden tot woonerven. Het plan waarover deze zaak gaat, bouwt daarop voort.

2.    De gronden van het landgoed zijn in eigendom van MeLT.

[appellant sub 1] woont in één van de huurappartementen in het landhuis Oude Huis Tongeren op het perceel [locatie]. De stichting is opgericht door [appellant sub 1] met het oog op het behoud van het landgoed en is gevestigd op het perceel [locatie].

3.    [appellant sub 1] en de stichting kunnen zich onder meer niet verenigen met het toekennen van de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur" en "parkeerterrein" aan het perceel Le Chevalierlaan 5a. [appellant sub 1] vreest hierdoor voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De stichting kan zich daarnaast onder meer niet verenigingen met de bestemming "Wonen - 2" op de percelen Le Chevalierlaan 9 en Koeweg 27. De stichting vreest als gevolg van het bestreden besluit een onevenredige aantasting van het landgoed Tongeren.

Ontvankelijkheid

4.    MeLT betoogt dat de stichting geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Zij voert aan dat niet is gebleken dat de stichting feitelijke werkzaamheden verricht om haar statutaire doel te verwezenlijken.

4.1.    Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: "degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken."

Ingevolge het derde lid worden bij rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

4.2.    Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221,

nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

Het belang dat de stichting zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen is: "het behoud van het landgoed Tongeren door onder andere - doch niet uitsluitend - met alle daartoe strekkende wettelijke mogelijkheden: het tegengaan van nieuwe bebouwing binnen het landgoed Tongeren en het stimuleren van het afbreken van door de tijd geplaatste (al dan niet illegale) opstallen; het duurzaam beschermen van de natuur- en cultuurhistorische waarden van het landgoed Tongeren; het behoud en het bevorderen van het waardevolle landschap; het tegengaan van ontwikkelingen die afbreuk doen aan de historische kwaliteit van het landgoed Tongeren."

Ter zitting heeft de stichting toegelicht dat zij feitelijke werkzaamheden verricht die tot doel hebben een grotere belangstelling te laten ontstaan onder derden voor het landgoed, onder meer door wandelroutes uit te zetten. Verder adviseert zij over de ontwikkeling van het landgoed. Voor de stelling dat de stichting geen feitelijke werkzaamheden verricht om haar statutaire doel te verwezenlijken, ziet de Afdeling in het licht hiervan geen grond.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de stichting, gezien haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden, een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. Het beroep van de stichting is dan ook ontvankelijk.

Het betoog faalt.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Passende beoordeling en onderzoeken

6.    [appellant sub 1] en de stichting betogen dat, gelet op de ligging van het plangebied nabij het Natura 2000-gebied De Veluwe, ten onrechte geen passende beoordeling is gemaakt op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Ter onderbouwing wijzen zij op de voorziene functiewijziging van de houtschuur naar beheerschuur met de nabijgelegen parkeervoorziening, de toename van het aantal woningen op het perceel

[locatie], en de verwachting dat bomen zullen worden gekapt met het oog op in het plan mogelijk gemaakte tennisbanen en paardenbakken, wat aannemelijk maakt dat significante gevolgen te verwachten zijn. [appellant sub 1] en de stichting betogen in dat verband dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen vergunning was verleend voor die functies op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.

Daarnaast wijst de stichting in dit verband op het ecologisch onderzoek "Revitalisering Landgoed Tongeren" (hierna: ecologisch onderzoek) door Van den Bijtel in opdracht van MeLT van oktober 2010. Nu hierin een toename van het aantal woningen, de verbouwing en het gebruik van de houtschuur op het perceel Le Chevalierlaan 5a als bijeenkomstenfunctie en kantoorfunctie, de paardenbakken en de tennisbanen niet zijn meegenomen, is het ecologisch onderzoek ten onrechte ten grondslag gelegd aan het plan, aldus de stichting. Ook betoogt de stichting dat het rapport "Onderzoeksgebied Groot Soerel een archeologisch, landschappelijk en historisch-geografisch onderzoek" (hierna: RAAP-Rapport) door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. van 18 juli 2008 ten onrechte ten grondslag ligt aan het voorliggende plan, aangezien in het RAAP-Rapport de in het plan mogelijk gemaakte activiteiten niet zijn onderzocht, maar juist uitgaat van het terugbrengen van activiteiten.

6.1.    De raad wijst erop dat in het kader van de op 18 oktober 2007 door het college van gedeputeerde staten op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb verleende vergunning een effectbeoordeling is opgesteld, met als uitkomst dat er geen significant negatieve effecten zullen zijn op het Natura 2000-gebied De Veluwe. Deze vergunning is volgens de raad ingepast in het voorliggende plan. Daarom is geen nieuwe passende beoordeling vereist, aldus de raad.

6.2.    Artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb, zoals die ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan gold, luidde: "Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid."

Het tweede lid, zoals dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan gold, luidde: "Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen."

Artikel 2.8, eerste lid, zoals dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan gold, luidde: "Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied."

Het tweede lid, zoals dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan gold, luidde: "In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project."

6.3.    Voor de vraag of de raad kon afzien van het maken van een passende beoordeling is van belang dat 1) verzekerd is dat de ruimtelijke ontwikkelingen waarin dit plan voorziet en die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van dit plan eerder in het kader van het vorige bestemmingsplan passend zijn beoordeeld, en 2) een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van het plan.

6.4.    Op 18 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb een vergunning verleend. Bij die vergunning behoort de "Ontwikkelingsvisie BV Landgoed Tongeren" uit december 2006. Uit de op 16 juli 2007 door Grontmij opgestelde effectbeoordeling komt naar voren dat geen significante negatieve gevolgen te verwachten zijn met de vergunde ontwikkelingen.

In de ontwikkelingsvisie staat onder meer de volgende gewenste functieverandering beschreven: "Herbestemmen van de timmerschuur langs de Le Chevalierlaan, de twee schuren nabij de Koeweg en de schuur op de hoek van de Rauwenhoffweg tot landgoedbedrijfsgebouw". In het voorliggende plan heeft de raad de timmerschuur langs de Le Chevalierlaan bestemd tot een beheerschuur met kantoor- en bijeenkomstenfunctie. Gelet op de ruime omschrijving van de toegelaten functie van de beheerschuur in de ontwikkelingsvisie is hiermee naar het oordeel van de Afdeling sprake van een landgoedbedrijfsgebouw zoals is bedoeld in de ontwikkelingsvisie. Hieruit volgt dat de vergunning in zoverre is ingepast in het voorliggende plan.

6.5.    Uit artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb volgt dat de raad voor het bestemmingsplan in beginsel een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied moet maken. Vast staat dat in het kader van dit plan geen passende beoordeling is gemaakt. De raad heeft in zijn stukken en ter zitting toegelicht dat hij met toepassing van artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb heeft gemeend te mogen afzien van het maken van een passende beoordeling voor het plan. De Afdeling stelt op basis van wat is overwogen onder 6.4 vast dat de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt voor de beheerschuur met kantoor- en bijeenkomstenfunctie en de nabijgelegen parkeerplaats, al waren toegestaan op grond van de Wnb-vergunning. Onder deze omstandigheden behelst het plan een zogenoemde "één-op-één-inpassing" van het ingevolge de Wnb-vergunning vergunde gebruik en voorziet het plan daarom in een herhaling of voorzetting van een project waarvan al eerder een effectbeoordeling is gemaakt. Deze beoordeling moet als een zogenoemde passende beoordeling worden beschouwd.

6.6.    Over de overige door [appellant sub 1] en de stichting genoemde functies overweegt de Afdeling het volgende. Weliswaar maakt het plan ter plaatse van het perceel [locatie] in plaats van één woning in het vorige plan vier woningen mogelijk, maar binnen het plangebied als geheel vindt geen toename van het aantal woningen plaats als gevolg van uitruil van wooneenheden. Voor zover [appellant sub 1] en de stichting wijzen op de tennisbanen en de paardenbakken, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat deze functies weliswaar planologisch mogelijk worden gemaakt, maar dat deze gezien de open plekken op het landgoed in beginsel niet tot het kappen van bomen hoeven te leiden. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. Wat de stichting aanvoert over het aantal woningen, de tennisbanen en de paardenbakken maakt de conclusie onder 6.5 in het kader van artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb daarom niet anders.

6.7.    Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat voor het plan geen passende beoordeling is vereist. Voorts ziet de Afdeling in het summiere betoog over  het ecologisch onderzoek en het RAAP-Rapport, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding voor het oordeel dat deze onderzoeken ten onrechte ten grondslag zijn gelegd aan het plan.

De betogen falen.

Gelders natuurnetwerk, stiltegebied en beschermde soorten

7.    [appellant sub 1] en de stichting stellen zich op het standpunt dat onvoldoende rekening wordt gehouden met het nabijgelegen stiltegebied. Ter onderbouwing wijzen zij op een toename van het aantal decibellen dat wordt veroorzaakt door wat waarin de bestemming "Maatschappelijk" voorziet. Voorts stellen zij dat met de in het plan mogelijk gemaakte woningen en de voorziene kantoor- en bijeenkomstenfunctie van de beheerschuur, parkeervoorziening en paardenbakken de waarden van het Gelders natuurnetwerk ten onrechte worden aangetast. Daarnaast betogen [appellant sub 1] en de stichting dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar beschermde soorten in het plangebied.

7.1.    Naar het oordeel van de Afdeling kan in de betogen van [appellant sub 1] en de stichting, gelet op de geringe omvang van de voorziene ontwikkelingen, geen aanleiding worden gevonden voor de verwachting dat er negatieve effecten optreden voor het stiltegebied en het Gelders natuurnetwerk. Ook ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor de conclusie dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar beschermde soorten. Hierbij betrekt de Afdeling het ecologisch onderzoek en wat is vermeld in paragraaf 5.5.1 van de plantoelichting.

De betogen falen.

De bestemming "Maatschappelijk"

8.    [appellant sub 1] betoogt dat de planregeling van de bestemming "Maatschappelijk" met de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur", die aan het perceel Le Chevalierlaan 5a is toegekend, rechtsonzeker is. Hij onderbouwt dit door erop te wijzen dat de schuur nabij het perceel Le Chevalierlaan 5a voor meer doeleinden gebruikt mag worden dan alleen als beheerschuur in de zin van artikel 1.19 van de planregels. Hierover stelt hij dat het woord "zoals" in artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels, de mogelijkheid biedt tot het uitoefenen van maatschappelijke voorzieningen als genoemd in artikel 1, lid 1.43, van de planregels.

Ook betogen [appellant sub 1] en de stichting dat de toegestane gebruiksactiviteiten zoals die zijn opgenomen in de tabel van artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels, in de praktijk niet handhaafbaar is.

Tot slot stellen [appellant sub 1] en de stichting dat de beheerschuur illegaal is opgericht en in gebruik is genomen, zodat de aan de beheerschuur toegekende bestemming, zoals is bepaald in artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.1, van de planregels, grondslag mist.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat uit de definitie van het begrip ‘beheerschuur’ en de relevante planregels voldoende volgt waarvoor de gebruiksactiviteiten ter plaatse van de beheerschuur toegestaan zijn en dat hij de bestemming voor de schuur ook anderszins heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

8.2.    Artikel 1, lid 1.19, van de planregels geeft een definitie van het begrip ‘beheerschuur’ en luidt: "een gebouw ten dienste van het beheer van het landgoed;"

Artikel 1, lid 1.43, geeft een definitie van het begrip ‘maatschappelijke voorzieningen’ en luidt: "educatieve, sociaalmedische, sociaal-cultureel en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;"

Artikel 4, lid 4.1, luidt: "De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Maatschappelijk - beheerschuur’ uitsluitend voor een beheerschuur ten dienste van het landgoed en het gebruik daarvan voor activiteiten, zoals opgenomen in onderstaande tabel:

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ voor een (halfverhard) parkeerterrein ten dienste van het gebruik van de nabij gelegen beheerschuur;

met daarbij behorende:

c. gebouwen;

d. andere bouwwerken;

e. andere werken, tuinen en erven;

f. inritten, wegen en paden."

Artikel 4, lid 4.2, aanhef en onder 4.2.1, luidt: "Op de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. 4.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Maatschappelijk - beheergebouw’ is een beheergebouw toegestaan met een maximale oppervlakte van 260 m2, een maximale goothoogte van 3m en een maximale bouwhoogte van 7m;

c. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp mogen, ook in geval van (ver)nieuwbouw of transformatie, gehandhaafd worden."

8.3.    In artikel 1, lid 1.19, van de planregels is bepaald dat de beheerschuur niet anders dan ten dienste van het beheer van het landgoed mag staan. Verder volgt uit artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels, anders dan [appellant sub 1] stelt, dat het gebruik van de beheerschuur voor activiteiten anders dan is bepaald in artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels is uitgesloten. Hieruit volgt dat de beheerschuur uitsluitend gebruikt mag worden voor opslag, landgoedbeheer, kantoor (maximaal 75 m2 brutovloeroppervlak, hierna: bvo), ontvangsten (maximaal 140 m2 bvo), rondwandelingen, aandeelhoudersvergaderingen en familiewerkdagen, waarbij voorwaarden zijn gesteld aan de frequentie van deze activiteiten en het aantal deelnemers. Door het toekennen van de functieaanduiding aan het gehele bestemmingsvak gelden de beperkingen voor het gebruik eveneens voor de gronden buiten het gebouw, voor zover het gaat om het bestemmingsvak. Wat [appellant sub 1] naar voren brengt over de in artikel 1, lid 1.43, van de planregels bepaalde maatschappelijke voorzieningen en het in artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels genoemde woord "zoals", leiden niet tot een ander oordeel. Omdat in dezelfde bepaling het woord "uitsluitend" voorkomt, kan het woord "zoals" in dit geval namelijk niet zo worden gelezen dat daarmee op voorbeelden wordt geduid. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Maatschappelijk" met de functieaanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur" leidt tot strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Waar [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de planregeling niet handhaafbaar is, overweegt de Afdeling dat de in artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels opgenomen frequentie van toegestane gebruiksactiviteiten zo’n concrete norm is, dat de raad op grond daarvan bij overschrijding tot handhaving kan overgaan. In wat [appellant sub 1] en de stichting aanvoeren kan de Afdeling daarom geen aanleiding vinden voor het oordeel dat de norm niet handhaafbaar is.

Over het betoog van [appellant sub 1] en de stichting dat de aan het perceel Le Chevalierlaan 5a toegekende bestemming "Maatschappelijk" niet had mogen worden toegekend, omdat de bebouwing illegaal is opgericht, overweegt de Afdeling dat, daargelaten of de beheerschuur legaal is opgericht en/of verbouwd, vast staat dat - zoals in paragraaf 2.6 van de plantoelichting is beschreven - de beheerschuur is opgericht rond 1815, in een tijd dat nog geen vergunningplicht gold. Hierbij betrekt de Afdeling dat de beheerschuur sinds zijn oprichting in dienst staat van het beheer van het landgoed. Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 1] en de stichting niet aannemelijk gemaakt dat de raad is uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden, zodat de raad de gronden van de beheerschuur naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid heeft kunnen bestemmen zoals hij heeft gedaan.

De betogen falen.

Parkeren

9.    [appellant sub 1] vreest voor parkeeroverlast en hinder door extra verkeersbewegingen als gevolg van de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" met de functieaanduiding "parkeervoorziening". Verder vreest [appellant sub 1] dat de naast de gronden met de functieaanduiding "parkeervoorziening" gelegen gronden zo gebruikt zullen worden dat overlast ontstaat.

9.1.    Artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt: "De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’ voor een (halfverhard) parkeerterrein ten dienste van het gebruik van de nabij gelegen beheerschuur."

9.2.    In paragraaf 6.6 van de plantoelichting wordt ingegaan op de verkeersgeneratie ten behoeve van de beheerschuur met kantoor en een ontvangstruimte. Op basis van de relevante CROW-publicatie wordt uitgegaan van een verkeersgeneratie van 7,9 tot 9,6 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. Nu op de beheerschuur 260 m2 bvo van toepassing is, betekent dit een aantal van 20,54 tot 24,96 verkeersbewegingen per dag. Hierover is in de plantoelichting vermeld dat, gelet op een gemiddelde dagelijkse bezetting van het kantoor met één tot twee personen, de normen aan de hoge kant zijn. Over de functieaanduiding "parkeervoorziening" stelt de Afdeling vast dat het terrein een oppervlakte heeft van 15 m bij 15 m. Voorts bedraagt de afstand tussen de gronden met de functieaanduiding "parkeervoorziening" en de woning van [appellant sub 1] circa 60 meter.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de parkeervoorziening tot hinder en parkeeroverlast leidt. Hierbij acht de Afdeling ook van belang dat in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels is bepaald dat de parkeervoorziening alleen ten dienste van het gebruik van de beheerschuur staat.

Waar [appellant sub 1] vreest voor overlast op de gronden naast de gronden met de functieaanduiding "parkeervoorziening", merkt de Afdeling op dat gelet op artikel 4, lid 4.1, onder a en b, van de planregels alleen een parkeerterrein mag worden aangelegd ter plaatse van de functieaanduiding "parkeerterrein" en een beheerschuur en activiteiten in het kader daarvan alleen zijn toegestaan binnen de aanduiding "specifieke vorm van Maatschappelijk - beheerschuur". Gelet hierop en de geringe omvang van deze gronden ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor de conclusie dat door de bestemming van deze gronden onaanvaardbare overlast ontstaat voor

[appellant sub 1].

Het betoog faalt.

De bestemming "Wonen - 1"

10.    [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de raad niet heeft gemotiveerd dat de planregeling voor de bestemming "Wonen - 1" met de aanduiding "maximum aantal woningen = 4" op het perceel Le Chevalierlaan 3 voorziet in de bouw van drie extra woningen. Verder stellen zij dat de hiervoor genoemde planregeling tot gevolg kan hebben dat op het perceel bebouwing wordt toegevoegd. Ook betoogt [appellant sub 1] dat ten onrechte niet is gemotiveerd dat de bestemming "Wonen - 1" de aanleg van een tennisbaan mogelijk maakt. De stichting betoogt in dit kader dat het plan ten onrechte 15 tennisbanen mogelijk maakt.

Daarnaast betoogt de stichting dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - villa" op de percelen Le Chevalierlaan 7, Le Chevalierlaan 17 en Koeweg 6 ten onrechte is toegekend, aangezien het niet bijdraagt aan het behoud van het landgoed.

Ook is volgens de stichting in artikel 5, lid 5.7, van de planregels ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, aangezien de daardoor mogelijk gemaakte bestemming "Maatschappelijk", anders dan in de wijzigingsvoorwaarden is bepaald, detailhandel toelaat. Verder heeft de raad volgens de stichting ten onrechte niet getoetst of de wijzigingsbevoegdheid nadelige gevolgen heeft voor de natuur en het landschap.

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in een uitruil van de verdeling van het aantal wooneenheden op de percelen, de huidige bestemming "Wonen" wordt gehandhaafd en geen nieuwe woningen worden toegevoegd. Met de planregeling wordt aansluiting gezocht bij de planregeling van het bestemmingsplan "Buitengebied Epe" uit 2017, aldus de raad.

10.2.    Artikel 1, lid 1.57, van de planregels geeft een definitie van het begrip ‘woning’ en luidt: "een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een huishouden en waarbij alle woonruimtes aan elkaar grenzen."

Artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, c en onder j, luidt: "De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in woningen;

c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Wonen - landhuis’: de instandhouding van de cultuurhistorische samenhang tussen landschap en bebouwing in de vorm van aanzienlijke woningen en/of buitenverblijven;

j. een tennisbaan, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 650 m2."

Artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.1, aanhef en onder b, sub 2, luidt: "Op de voor ‘Wonen - 1’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

b. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 750m3, dan wel:

2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - villa’ mag de inhoud niet meer dan 1.100m3 bedragen, dan wel de bestaande inhoud zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, indien deze meer bedraagt;"

Artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.2, onder b, luidt: "de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5m en 5m bedragen, met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Wonen - landhuis’: de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer mogen bedragen dan 5m, respectievelijk 9m;

2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Wonen - landhuis’ dient de afstand tussen bijbehorende bouwwerken en de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5m te bedragen;"

Artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.3, aanhef en onder d, luidt: "Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Wonen - landhuis’ mag de hoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 5m;"

Artikel 5, lid 5.7, aanhef en onder a, luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Wonen - landhuis’ wijzigen met in achtneming van de volgende regels:

a. de bestemming van de gronden en opstallen kan worden gewijzigd in de bestemming ‘Maatschappelijk’ als bedoeld in artikel 6 van het bestemmingsplan Landgoed Tongeren […];

b. de wijziging dient bij te dragen aan de instandhouding van de cultuurhistorische waarden;

c. de wijziging mag geen veranderingen tot gevolg hebben in de uiterlijke verschijningsvorm, afmetingen en bestaande maten van de het hoofdgebouw;

d. de uitstraling als landhuis blijft in tact;

e. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;

f. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

g. detailhandel is niet toegestaan."

10.3.    Aan het perceel Le Chevalierlaan 3 is de bestemming "Wonen - 1" en de aanduiding "maximum aantal woningen = 4" toegekend. In paragraaf 6.6 van de plantoelichting staat beschreven dat op dit perceel het landhuis Oude Huis Tongeren staat met daarin gevestigd drie (huur)appartementen en een vrijstaande (koop)woning, die een voormalige beheerderswoning is. Gelet op de definitie in artikel 1, lid 1.57, zijn op het perceel Le Chevalierlaan 3 al vier woningen gerealiseerd, zodat de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan voor dit perceel niet voorziet in nieuwe woningen.

Over de tennisbanen heeft de raad in de nota van zienswijzen toegelicht dat de planregeling voor tennisbanen is overgenomen van de planregeling in het bestemmingsplan "Buitengebied Epe" uit 2017 voor de bestemming "Wonen". Ter zitting is bevestigd dat al één tennisbaan aanwezig is en er geen concrete plannen zijn tot het realiseren van nieuwe tennisbanen. Verder is ter zitting toegelicht dat er in beginsel open plekken zijn op de percelen. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding worden gevonden dat de raad deze planregeling niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan. Zelfs als de tennisbanen gerealiseerd zouden worden, ziet zij in het aangevoerde geen aanleiding voor een andere conclusie.

Over het betoog dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - villa" niet bijdraagt aan het behoud van het landschap, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 8.5.3.1 van de plantoelichting bescheven staat dat percelen met de aanduiding "villa" in het vorige plan, in het voorliggende plan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - villa" toegekend hebben gekregen. Vast staat dat het plan voor deze bebouwing aansluiting zoekt bij de bepalingen over de maximale bouwhoogte met betrekking tot de bestemming "Wonen - 1" en slechts in artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.1, aanhef en onder b, sub 2, van de planregels een daarvan afwijkende bepaling bevat over de inhoud van de villabebouwing. Gelet op het voorgaande - mede in aanmerking genomen dat de bebouwing al onder het vorige planologische regime mogelijk was - kan naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding worden gevonden voor de conclusie dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - villa" niet bijdraagt aan het behoud van het landgoed.

Over wat is aangevoerd over de wijzigingsbevoegdheid, overweegt de Afdeling dat de wijzigingsbevoegdheid, gelet op de voorwaarden, naar haar oordeel voldoende objectief is begrensd. Hierbij betrekt de Afdeling dat duidelijk is omschreven in welke gevallen en op welke wijze van de wijzigingsbevoegdheid gebruik mag worden gemaakt. Weliswaar maakt de bestemming "Maatschappelijk" in beginsel detailhandel mogelijk, maar gelet op artikel 5, lid 5.7, onder g van de planregels is detailhandel in dit geval niet toegestaan. De vrees voor detailhandel is dus ongegrond. De stichting heeft verder niet nader gemotiveerd dat de raad de nadelige gevolgen voor de natuur en het landschap onvoldoende heeft onderzocht.

De betogen falen.

De bestemming "Wonen - 2"

11.    De stichting betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat de planregeling voor de bestemming "Wonen - 2" met de aanduidingen voor een maximaal aantal woningen ter plaatse van de percelen Le Chevalierlaan 9 en Koeweg 27 voorziet in de bouw van nieuwe en grotere woningen. Verder is de planregeling die aan deze percelen is toegekend rechtsonzeker, aldus de stichting. Ook is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - karakteristiek bijbehorend bouwwerk" volgens de stichting onduidelijk en ten onrechte niet gemotiveerd. Voorts betoogt de stichting dat de aanduiding "gastenverblijf" ten onrechte is toegekend aan het perceel Le Chevalierlaan 9, aangezien de noodzaak als gastenverblijf niet is aangetoond en het in strijd is met het gemeentelijk beleid om het gebruik in vrijstaande gebouwen toe te staan.

11.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat in het plan geen sprake is van uitbreiding van de bouwmogelijkheid voor bijbehorende bouwwerken.

11.2.    Artikel 1, lid 1.36, van de planregels geeft een definitie van het begrip ‘gastenverblijf’ en luidt: "een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf voor gasten van de hoofdbewoner, welke gasten hier niet permanent mogen verblijven;"

Artikel 1, lid 1.50, geeft een definitie van het begrip ‘recreatiewoning’ en luidt: "een gebouw, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist dat dient als recreatiewoonverblijf, niet voor permanente bewoning is bestemd, en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;"

Artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, b en d, luidt: "De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in woningen;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van Wonen - gastenverblijf’ mogen bijbehorende bouwwerken worden gebruikt als gastenverblijf;

d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - karakteristiek bijbehorend bouwwerk’ voor de instandhouding en ontwikkeling van een voor een (voormalig) agrarisch erf karakteristieke bijbehorende bouwwerken, zoals een hooimijt of een wagenschuur;"

Artikel 6, lid 6.2, onder 6.2.1, aanhef en onder e, sub 1, luidt: "Op de voor ‘Wonen - 2’ bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwd worden bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

e. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750m3, dan wel: 1. de bestaande inhoud, zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan indien deze meer bedraagt mag deze bestaande maat worden gehandhaafd, ook in geval van nieuwbouw of transformatie in het kader van functieverandering, […];"

Artikel 6, lid 6.2.2, aanhef en onder b, luidt: "Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - karakteristiek bijbehorend bouwwerk' is een (gezamenlijk) bijbehorend bouwwerk toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan de waarde zoals aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum oppervlakte'. De oppervlakte van een gezamenlijk bijbehorend bouwwerk wordt gelijkelijk toebedeeld over het aantal woningen dat het betreffende erf aanwezig is. Een en ander met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk ter plaatse van de figuur 'relatie' geen gezamenlijk bijbehorend bouwwerk betreft maar de oppervlakte daarvan direct wordt toegerekend aan het hoofdgebouw waarmee het is gerelateerd;"

11.3.    Het voorliggende plan voorziet erin dat de percelen Le Chevalierlaan 9 (erf Willemshoeve) en Koeweg 27 (erf Kalverenkamp) gewijzigd worden van een agrarisch erf in een woonerf. Aan de percelen is de bestemming "Wonen - 2" toegekend. In paragraaf 8.5.3.1 van de plantoelichting is beschreven dat de raad heeft gekozen voor een planregeling met een bouwvlak met aanduidingen voor het aantal hoofdgebouwen en het aantal woningen en bijbehorende bouwwerken. Aan het perceel Le Chevalierlaan 9 zijn onder meer de aanduidingen "maximum aantal hoofdgebouwen: 3" en "maximum aantal woningen: 3" toegekend en aan het perceel Koeweg 27 onder meer de aanduidingen "maximum aantal hoofdgebouwen: 1", "maximum aantal villa eenheden: 1" en "maximum aantal woningen: 1". Vast staat dat het vorige plan dezelfde aanduidingen kende, zodat er in zoverre geen toename is van het aantal toegestane woningen. In paragraaf 2.5.1 van de plantoelichting is in dit kader toegelicht dat op de percelen Le Chevalierlaan 9 en Koeweg 27 wordt voorzien in een ontwikkeling van de bestaande bebouwing en nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt. In paragraaf 8.5.3.1 van de plantoelichting is vervolgens toegelicht dat bij Le Chevalierlaan 9 de hooiberg en de wagenschuur als gemeenschappelijk bijbehorende bouwwerken dienen en de oppervlakten daarvan gelijkelijk worden toebedeeld aan de drie woningen op het perceel. Het bestaande bakhuis is geen gemeenschappelijk bijbehorend bouwwerk, maar hoort bij de boerderijwoning. Verder is over het perceel Koeweg 27 toegelicht dat de hooimijt als gemeenschappelijk bijgebouw behouden blijft en er ruimte is voor een groot gemeenschappelijk bouwwerk, waarvan de oppervlakte gelijkelijk wordt verdeeld over de vier woningen die op het perceel gerealiseerd kunnen worden.

De raad heeft toegelicht dat met de planregeling is aangesloten bij de maatvoering van de bestaande bebouwing, zodat met het oog op de ontwikkeling van de bebouwing deze in zijn huidige maat behouden kan blijven. De inhoud van een woning bedraagt, zoals in artikel 6, onder 6.2, onder 6.2.1, van de planregels is bepaald, in beginsel maximaal 750 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bebouwing meer bedraagt. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Wonen - 2" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - karakteristiek bijbehorend bouwwerk" voor de percelen Le Chevalierlaan 9 en Koeweg 27 onzorgvuldig is vastgesteld en leidt tot strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Over wat de stichting heeft aangevoerd over het gastenverblijf, overweegt de Afdeling dat in artikel 1, lid 1.36, van de planregels is bepaald dat een gastenverblijf een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf is voor gasten van de hoofdbewoner. In de definitie van recreatiewoning in artikel 1, lid 1.50, van de planregels is de relatie met de hoofdbewoner niet opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit de planregels voldoende dat een gastenverblijf zich onderscheidt van een recreatieve woning.

Het betoog faalt.

Agrarisch gebruik

12.    De stichting betoogt dat het agrarische gebruik op het perceel Le Chevalierlaan 9 door een zogenoemde hobbyboer ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht is gebracht. De raad heeft dit gebruik ten onrechte niet bestemd, aldus de stichting.

12.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik door de hobbyboer van het perceel onder de woonbestemming valt.

12.2.    De raad heeft aan het perceel Le Chevalierlaan 9 de bestemming "Wonen - 2" toegekend. Vast staat dat aan het perceel in het vorige plan "Landgoed Tongeren" al een woonbestemming was toegekend.

In paragraaf 2.5 van de plantoelichting is verder vermeld dat dit perceel niet meer in agrarisch gebruik is, afgezien van het gegeven dat vee op hobbymatige basis wordt gehouden door een voormalige boer. MeLT heeft toegelicht dat deze voormalige boer op basis van een huurovereenkomst in de ter plaatse gerealiseerde boerderij woont en op basis van de huurovereenkomst toestemming heeft hobbymatig vee te houden.

Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat in het aangevoerde geen aanleiding gevonden kan worden voor de conclusie dat het hobbymatig houden van vee in strijd is met artikel 6 van de planregels. Daarom is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij het gebruik niet agrarisch hoefde te bestemmen.

Het betoog faalt.

De dubbelbestemming "Waarde - Landgoed"

13.    De stichting betoogt dat de dubbelbestemming "Waarde - Landgoed", zoals is bepaald in artikel 11, lid 11.1, van de planregels, ten onrechte niet voorziet in het behoud van de waarden van het landgoed. Verder heeft de raad in dit kader ten onrechte niet onderbouwd dat de planregel noodzakelijk is voor het beheer van het landgoed, aldus de stichting. Zij onderbouwt dit door erop te wijzen dat in het artikel is bepaald dat de gronden waar deze dubbelbestemming aan is toegekend mede zijn bestemd voor landgoedbeheer, schuren, bergingen, kantoorruimte, ontvangstruimte en wonen. Ook worden er ten onrechte gebouwen toegestaan van 100 m2, aldus de stichting.

13.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de dubbelbestemming "Waarde - Landgoed" bepaalt waar het landgoed voor kan worden gebruikt.

13.2.    Artikel 11, lid 11.1, van de planregels luidt, voor zover van belang: "De voor ‘Waarde - Landgoed’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. de instandhouding en een samenhangend beheer van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische andere waarden en elementen, die tezamen de ruimtelijke beheerseenheid van een landgoed vormen. […];

c. wonen;

d. landgoedbeheer en (natuur)educatie, gebouwde beheervoorzieningen daar onder begrepen, zoals schuren, bergingen en een landgoedkantoorruimte en/of - ontvangstruimte;"

Artikel 11, lid 11.2, onder a, van de planregels luidt, voor zover van belang: "In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde met betrekking tot het bouwen, mogen op en in de gronden als bedoeld in 11.1, bouwwerken, niet zijnde bedrijfswoningen ten dienste van het beheer van het landgoed en andere bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per landgoed niet meer dan 100m2 mag bedragen;"

13.3.    In paragraaf 3.4.2 en paragraaf 8.5.6 van de plantoelichting staat vermeld dat binnen de dubbelbestemming "Waarde - Landgoed" de gronden zijn bestemd voor de instandhouding en het beheer van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische en andere waarden. Voorts volgt uit artikel 11, lid 11.2, onder a, dat op het landgoed maximaal 100 m2 bebouwing gerealiseerd mag worden. Ter zitting heeft MeLT toegelicht dat deze bebouwing ten dienste staat aan toekomstige ontwikkelingen op het landgoed. Naar het oordeel van de Afdeling kan in het aangevoerde geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dubbelbestemming "Waarde - Landgoed" bijdraagt aan het behoud van de waarden van het landgoed en dat het toestaan van bebouwing van maximaal 100 m2 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

14.    [appellant sub 1] vreest verder voor een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij voert in dit kader aan dat de raad redelijkerwijs geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de aanbevolen richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) voor kantoordoeleinden. Volgens hem had aansluiting gezocht moeten worden bij de aanbevolen richtafstand van 30 meter voor maatschappelijke functies. Verder betoogt [appellant sub 1] dat aan beide richtafstanden niet wordt voldaan, omdat de meting had moeten plaatsvinden vanaf de grens van de bestemming "Maatschappelijk" tot de woonbestemming op het perceel [locatie]. Omdat deze bestemmingsvlakken aan elkaar grenzen, is die afstand nul, aldus [appellant sub 1].

Daarnaast betoogt de stichting dat aan de richtafstanden tussen de bestemming "Maatschappelijk" en de naastgelegen woning ten onrechte niet wordt voldaan.

14.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de beheerschuur als kantoor en ontvangstruimte in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

14.2.    De aanbevolen richtafstanden in de VNG-brochure gaan over de afstand tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van een woning die op grond van een bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 22 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5263. De in de brochure opgenomen afstanden zijn echter indicatief, zodat daarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. De Afdeling verwijst op dit punt ter vergelijking naar haar uitspraak van 25 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH7186.

In paragraaf 6.6 van de plantoelichting staat dat aansluiting is gezocht bij de aanbevolen richtafstand in de VNG-brochure voor kantoren van 10 meter. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] op het perceel [locatie] binnen het bestemmingsvlak "Wonen - 1" en het bestemmingsvlak met de bestemming "Maatschappelijk" bedraagt ongeveer 20 meter. Nog daargelaten of aannemelijk is dat het gebouw waarin [appellant sub 1] woont wordt uitgebreid tot aan de woonbestemmingsgrens ter hoogte van de bestemming "Maatschappelijk", overweegt de Afdeling dat gemotiveerd kan worden afgeweken van de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden. Gelet op het zeer kleinschalige karakter van de activiteiten die zijn toegestaan in de kantoorruimte, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten concluderen dat vanwege het toekennen van de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - beheerschuur" aan het perceel Le Chevalierlaan 5a onaanvaardbare hinder voor [appellant sub 1] ontstaat.

In wat [appellant sub 1] aanvoert, ziet de Afdeling, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Waar [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de raad in redelijkheid geen aansluiting heeft kunnen zoeken bij de aanbevolen richtafstand voor kantoren, gezien het gegeven dat het plan ook voorziet in maatschappelijke functies, overweegt de Afdeling dat de toegestane gebruiksactiviteiten als bepaald in artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels naar aard en uitstraling vergelijkbaar zijn met een kantoorfunctie.

De betogen falen.

Alternatieven

15.    De stichting betoogt dat het landgoed alternatieve locaties kent voor de voorziene kantoorfuncties. Zij wijst in dit kader op de nabijgelegen oude school, waar al vergaderruimte aanwezig is, en op het landhuis Korrenberg op het perceel Korrenbergweg 1, waar al bijeenkomsten worden georganiseerd.

15.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

In de plantoelichting, paragraaf 1.1, heeft de raad toegelicht dat gekozen is voor het perceel Le Chevalierlaan 5a gezien de aanwezigheid van een nu nog vervallen schuur ter plaatse die voor opslag wordt gebruikt. Deze beheerschuur is al sinds 1815 op het landgoed aanwezig en altijd gebruikt voor het landgoed. In wat de stichting aanvoert vindt de Afdeling gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet heeft mogen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Algemene afwijkingsregels

16.    De stichting stelt dat ten onrechte in artikel 16, lid 16.1, onder g, van de planregels met een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt voorzien in de mogelijkheid tot de aanleg en de bouw van paardenbakken, aangezien dat in strijd is met het beleid van de gemeente.

16.1.    Artikel 1, lid 1.46, geeft een definitie van het begrip ‘paardenbak’ en luidt: "een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;"

Artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder g, van de planregels luidt, voor zover van belang: "Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het plan:

g. ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak inclusief bijbehorende omheining en lichtmasten, met dien verstande dat: […]."

16.2.    De Afdeling overweegt dat de stichting de stelling ten aanzien van de aanleg en de bouw van paardenbakken niet nader heeft geconcretiseerd. Niet valt in te zien in welk opzicht de raad, gelet op artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder g, van de planregels, in strijd heeft gehandeld met het gemeentelijk beleid. Hierbij betrekt de Afdeling dat een dergelijke planregeling al in artikel 20, lid 20.1, onder j, van de planregels van het vorige plan was opgenomen.

Het betoog faalt.

Provinciaal beleid en regelgeving

17.    [appellant sub 1] en de stichting betogen dat het plan in strijd is vastgesteld met het gemeentelijk en provinciaal beleid en regelgeving. Ter onderbouwing stellen zij dat de raad niet deugdelijk heeft onderbouwd in hoeverre de nieuwe woningen die het plan mogelijk maakt, zich verhouden tot de woningbouwprogrammering van de stedendriehoek 2015-2024 (hierna: woningbouwprogrammering) enerzijds en tot artikel 2.2.1.1 en artikel 2.7.2.1 van de Omgevingsverordening Gelderland anderzijds. Ook is ten onrechte door de raad geen advies aan de provincie gevraagd met het oog op de doorgevoerde wijzigingen, aldus [appellant sub 1] en de stichting.

17.1.    Artikel 2.2.1.1 van de Omgevingsverordening Gelderland, door provinciale staten vastgesteld op 24 september 2014 (hierna: Omgevingsverordening), luidde ten tijde van het bestreden besluit: "In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio."

Artikel 2.7.2.1 luidde, voor zover van belang:

"1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij geen reële alternatieven aanwezig zijn; […].

2. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:

a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en

b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan."

17.2.    Vast staat dat het voorliggende plan ter plaatse van het perceel [locatie] in plaats van één woning in het vorige plan, vier woningen toestaat. Ook staat vast dat dit perceel binnen de zogenoemde Groene Ontwikkelingszone ligt.

In paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting is in dit kader beschreven dat in de regio Stedendriehoek, waartoe Epe behoort, afspraken zijn gemaakt over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering. Uit de woningbouwprogrammering volgt dat voor Epe is afgesproken dat er netto 820 woningen mogen worden toegevoegd tot 2024. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat de drie toegevoegde woningen op het perceel [locatie] zijn inbegrepen in die plancapaciteit. Wat in beroep wordt aangevoerd geeft geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Daarom overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het planologisch vastleggen van de woningen. [appellant sub 1] en de stichting hebben niet nader gemotiveerd waarom het plan in strijd is met artikel 2.7.2.1 van de Omgevingsverordening en waarom advies had moeten worden gevraagd aan de provincie.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is vastgelegd met het gemeentelijke en provinciale beleid en regelgeving.

De betogen falen.

Tussentijdse wijziging

18.    Voor zover [appellant sub 1] en de stichting betogen dat de raad ten onrechte na publicatie van het plan wijzigingen heeft aangebracht aan de digitale versie van het bestemmingsplan door op het perceel Le Chevalierlaan 5a een bouwvlak toe te voegen, overweegt de Afdeling als volgt.

Op grond van artikel 1.2.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is het college van burgemeester en wethouders gehouden om een door de raad vastgesteld bestemmingsplan langs elektronische weg beschikbaar te stellen. De Afdeling stelt vast dat na vaststelling van het plan een rechtsonzekere situatie is ontstaan doordat het college op de in artikel 1.2.2 van het Bro bedoelde landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) een versie van het bestemmingsplan heeft gepubliceerd die niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan zoals de raad dat blijkens het vaststellingsbesluit heeft vastgesteld. Met het verwijderen van de foutieve versie van het bestemmingsplan op de website www.ruimtelijkeplannen.nl en het publiceren hierop van de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld, is naar het oordeel van de Afdeling de rechtsonzekere situatie weggenomen.

De Afdeling acht hierbij van belang dat zij op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en het gegeven dat ter plaatse in het ontwerpplan al een bouwvlak was voorzien, tot de overtuiging is gekomen dat de versie van het bestemmingsplan waarbij aan het perceel Le Chevalierlaan 5a een bouwvlak was toegekend in overeenstemming is met het vaststellingsbesluit.

De betogen falen.

Inlassing zienswijze

19.    [appellant sub 1] heeft voor het overige verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift en ter zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

20.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

21.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Verburg    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

195-890.