Uitspraak 201903140/1/R1


Volledige tekst

201903140/1/R1.
Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Monnickendam, gemeente Waterland,

en

Provinciale staten van Noord-Holland,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 hebben provinciale staten het inpassingsplan "N247" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

[appellant] en anderen en provinciale staten hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2019, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door [appellant] en [gemachtigde], en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. L.E.A.M. Grapperhaus, ir. R.J. van den Hof, ing. R.H. van Trigt en ing. S.B. Bakker, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het inpassingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het herstructureren van gedeelten van de weg N247, die een verbinding vormt tussen de snelweg A10-Noord met de snelweg A7 bij Hoorn via Monnickendam, Volendam en Edam. De N247 is een drukke provinciale weg, met capaciteitsproblemen en files. Het plan voorziet in een aantal maatregelen waarmee de provincie beoogt de doorstroming, bereikbaarheid en verkeersveiligheid voor autoverkeer, openbaar vervoer en fietsverkeer op en langs de N247 te verbeteren. Het plan voorziet in maatregelen bij de N247 ter hoogte van Het Schouw en de N247, voor zover gelegen in de gemeente Waterland. Het deel van de N247 ter hoogte van Broek in Waterland valt buiten de grenzen van het plangebied.

De maatregelen voor het kruispunt N247-Bernhardlaan te Monnickendam (gemeente Waterland), die voor deze procedure met name van belang zijn, zien onder meer op de verplaatsing van de aansluiting van de weg Monnickenmeer en de weg Overleek op de rijbaan N247, een verlenging van de uitvoegstrook ten noorden van de bestaande kruising voor links afslaande motorvoertuigen vanuit het noorden in de richting van Monnickendam en een strook voor links afslaande bussen vanuit het noorden in de richting van Monnickendam.

2.    [appellant] en anderen wonen circa 50 tot 80 meter ten oosten van het plandeel ter plaatse van de kruising N247-Bernhardlaan, in Monnickendam. Zij kunnen zich niet met het voorliggende plan verenigen. Weliswaar onderschrijven zij het belang van aanpassingen aan de N247, maar zij wensen een plan dat toekomstbestendig is. In dat kader stellen zij dat provinciale staten ten onrechte het bestreden deel van het tracé niet hebben bezien in samenhang met andere voorgenomen wijzigingen voor de N247 en niet voldoende hebben gemotiveerd waarom het door hen voorgestelde alternatief niet toereikend is. Voorts is volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met voorziene bouwprojecten in Monnickendam, zodat in het bestreden besluit van onjuiste verkeersintensiteiten is uitgegaan. Zij vrezen bovendien voor geluidoverlast en verslechtering van de luchtkwaliteit.

Ontvankelijkheid

3.    Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover het is ingesteld door de bewoners van [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], steunt niet op een bij provinciale staten naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een inpassingsplan waarover hij bij het ontwerpinpassingsplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep dat is ingesteld door de bewoners van [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], is niet-ontvankelijk. Hierbij merkt de Afdeling op dat voor de hierna volgende overwegingen geldt dat ingeval over [appellant] en anderen wordt gesproken, de bewoners van [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] daar geen onderdeel vanuit maken.

Procedurele gronden

Ingediende zienswijze

4.    [appellant] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het plan een deel van de door hen ingediende zienswijze onbeantwoord is gebleven.

4.1.    Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat provinciale staten de zienswijzen samengevat weergeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

Het betoog faalt.

Wijziging verkeersgegevens na zienswijzetermijn

5.    [appellant] en anderen betogen dat zij ten onrechte geen inspraak hebben gehad ten aanzien van de verkeersgegevens. Ter onderbouwing wijzen zij erop dat in de vergadering van provinciale staten van 4 februari 2019 het voorliggende inpassingsplan vastgesteld zou worden. Aangezien er tijdens die vergadering onvoldoende duidelijk kon worden gemaakt of en hoe het plan Galgeriet is meegenomen in de verkeersgegevens, is toen het vaststellen van het inpassingsplan uitgesteld. Vervolgens is het plan in de vergadering van provinciale staten van 4 maart 2019 nadat nadere informatie was verstrekt over het meenemen van de verkeersgegevens van het plan Galgeriet alsnog vastgesteld. Nu aan hen geen mogelijkheid tot inspraak is geboden ten aanzien van die verkeersgegevens en die gegevens als input hebben gediend voor latere verkeersberekeningen, is het plan in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen, aldus [appellant] en anderen.

5.1.    Vast staat dat naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] en anderen de verkeersgegevens van het inpassingsplan zijn aangevuld. Ook staat vast dat het inpassingsplan van de agenda is gehaald voor de vergadering van provinciale staten van 4 februari 2019. Dat [appellant] en anderen tijdens de vergadering van provinciale staten van 4 maart 2019 niet hebben kunnen inspreken over de verkeersgegevens, geeft echter geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Er bestaat geen wettelijke verplichting op grond waarvan provinciale staten gehouden zijn belanghebbenden in een dergelijke situatie te horen in een vergadering. Voorts strekt het zorgvuldigheidsvereiste naar het oordeel van de Afdeling niet zover dat [appellant] en anderen in zoverre een gelegenheid tot inspraak hadden moeten krijgen. Hierbij merkt de Afdeling op dat [appellant] en anderen in beroep inhoudelijk op de verkeersgegevens, en in dat verband op de wijze waarop plan Galgeriet is meegenomen, hebben kunnen reageren, en dat zij van die mogelijkheid ook gebruik hebben gemaakt. Hetgeen [appellant] en anderen inhoudelijk naar voren hebben gebracht komt hierna in overweging 8 aan de orde.

Het betoog faalt.

Materiële gronden

Toetsingskader

6.    Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Integrale visie op de N247 en alternatieve invulling

7.    [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte niet is gekozen voor een integrale aanpak van de ruimtelijke infrastructurele ontwikkeling van de N247, zoals onder meer ten aanzien van de beide gedeelten ter hoogte van Het Schouw en Broek in Waterland, de aanpassing van de Dijksbrug in Monnickendam en een fietsverbinding tussen Edam en Amsterdam-Noord. [appellant] en anderen vrezen daarom voor geldverspilling en toekomstige nieuwe knelpunten in het traject van de N247, aangezien de toekomstige keuzes die worden gemaakt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen buiten het plangebied, zoals ter hoogte van Broek in Waterland, gevolgen hebben voor de maatregelen die in het inpassingsplan zijn voorzien.

Voorts betogen [appellant] en anderen dat provinciale staten ten onrechte niet voor het alternatief voor de kruising N247-Bernhardlaan dat door hen is voorgesteld hebben gekozen. Zij stellen dat het alternatief met verdiepte ligging van de N247 ter hoogte van Monnickendam met doorgaande stroken zonder verkeersregelinstallatie, aanpassingen aan de toe- en afritten vanaf en naar de Bernhardlaan en Overleek/Monnickenmeer, een fietsverbinding met een tunnel en een westelijke ligging van de parallelweg Overleek/Jaagweg voordelen heeft ten opzichte van het voorliggende plan. In dit kader wijzen [appellant] en anderen er verder op dat in Broek in Waterland wel geld besteed kan worden aan een alternatief met verdiepte ligging. Ook betogen [appellant] en anderen dat hun verzoek om - met het oog op het door hen aangedragen alternatief - een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (hierna: MKBA) te maken ten onrechte is afgewezen, terwijl voor de N247 ter hoogte van Broek in Waterland wel een MKBA is gemaakt.

7.1.    Provinciale staten stellen dat voortdurend overleg is gevoerd en onderlinge afstemming heeft plaatsgevonden tussen de betrokken gemeenten en de provincie Noord-Holland, zodat sprake is van afstemming tussen diverse deelprojecten en rekening is gehouden met lopende studies. Het is echter volgens hen technisch, ruimtelijk en financieel niet haalbaar om deze projecten tegelijk met het inpassingsplan vast te stellen. Voorts stellen provinciale staten dat het alternatief van [appellant] en anderen voor een verdiepte ligging van de N247 ter hoogte van Monnickendam gelet op de financiële en ruimtelijke impact niet past in de doelstellingen van het plan.

7.2.    Vast staat dat de reconstructie van het knooppunt Het Schouw, dat onder meer bestaat uit het aanpassen van de aansluiting van de A10 en onderhoud van de N247 ter plaatse, uit relatief veel wijzigingen bestaat. Ook staat vast dat de beoogde herstructurering van de N247 ter hoogte van Broek in Waterland ten tijde van het vaststellen van het voorliggende plan minder concreet was dan de ontwikkelingen die in het plangebied zijn voorzien. Voor dit deel van de N247 is volgens provinciale staten een aantal varianten met het oog op te nemen maatregelen voorbereid, waaronder een variant met verdiepte ligging, waar ten tijde van de planvaststelling onvoldoende financiële middelen voor beschikbaar is. Ten aanzien van het vervangen van de Dijksbrug staat in paragraaf 1.3 van de plantoelichting beschreven dat eveneens nog onderzoek plaatsvindt. Ter zitting hebben provinciale staten nader toegelicht dat bij de besluitvorming omtrent het voorliggende plan de samenhang met de voorziene en beoogde herstructurering van de N247 bij andere projecten in het gebied is betrokken. De herstructurering van de N247 vindt weliswaar niet in één keer plaats, maar dat neemt niet weg dat het voorliggende plan voorziet in een aantal maatregelen waarmee de doorstroming, bereikbaarheid en verkeersveiligheid voor autoverkeer, openbaar vervoer en fietsverkeer op en langs de N247 wordt verbeterd. Naar het oordeel van de Afdeling geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten in zoverre niet in redelijkheid het inpassingsplan hebben kunnen vaststellen, zoals zij hebben gedaan. Hierbij acht de Afdeling van belang dat provinciale staten rekening mochten houden met de financiële haalbaarheid en beschikbare budgetten.

Het betoog faalt in zoverre.

7.3.    Voor zover [appellant] en anderen stellen dat provinciale staten een andere invulling van het plan ter hoogte van Monnickendam hadden moeten kiezen, overweegt de Afdeling als volgt. Provinciale staten dienen bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij hebben provinciale staten beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Naar aanleiding van het door [appellant] en anderen voorgestelde alternatief met een verdiepte ligging van de N247 ter hoogte van Monnickendam hebben provinciale staten in de notitie "Trajectstudie Bernhardbrug te Monnickendam" van Antea Group van 6 april 2018 (hierna: Trajectstudie) een QuickScan laten uitvoeren. In deze Trajectstudie wordt onder andere geconcludeerd dat voor het realiseren van dit alternatief extra maatregelen vereist zijn in verband met de waterkerende functie van het dijklichaam waarop de N247 ter hoogte van Monnickendam is gelegen, de lager gelegen polder Monnickenmeer en het noodzakelijke extra ruimtebeslag. Verder hebben provinciale staten toegelicht dat de investeringen met het oog op het uitvoeren van het alternatief neerkomen op een bedrag van circa  € 43 miljoen euro, dat aanzienlijk hoger is dan het bedrag dat de voorziene aanpassingen aan de N247 in het voorliggende plan zullen kosten. [appellant] en anderen hebben deze toelichting niet betwist. Ook in het deskundigenbericht worden duidelijke kanttekeningen geplaatst bij het door [appellant] en anderen voorgestelde alternatief. De Afdeling overweegt dat provinciale staten, gelet op de ruimtelijke impact en de financiële haalbaarheid, in redelijkheid hebben kunnen kiezen voor de herstructurering van de N247 zoals voorzien in het plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het alternatief met een verdiepte ligging een zodanige verbetering oplevert ten opzichte van het voorliggende plan met het oog op de verkeersdoorstroming, dat provinciale staten hieraan in redelijkheid doorslaggevend gewicht hadden hoeven toekennen.

Het betoog faalt in zoverre.

7.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat voor de N247 ter hoogte van Monnickendam een MKBA doorgerekend had moeten worden.

Over de door [appellant] en anderen gemaakte vergelijking met de N247 ter hoogte van Broek in Waterland, waar anders dan in het voorliggende plandeel intensief geïnvesteerd zou kunnen worden in de infrastructuur en een MKBA voor is gemaakt, overweegt de Afdeling het volgende. Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat de N247 ter hoogte van Broek in Waterland, anders dan de N247 ter hoogte van Monnickendam, de (woon)bebouwing doorkruist. Hieruit volgt, volgens provinciale staten, dat ter plaatse van de N247 ter hoogte van Broek in Waterland minder ruimte beschikbaar is om de doelstellingen van het inpassingsplan te verwezenlijken. Verder hebben provinciale staten toegelicht dat de N247 ter hoogte van Broek in Waterland het grootste knelpunt is, zodat een mogelijke oplossing voor dit deel van de N247 een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid en de verkeersdoorstroming van de N247 tot gevolg heeft. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door [appellant] en anderen genoemde situatie niet overeenkomt met de nu aan de orde zijnde situatie, zodat het voorgaande niet leidt tot een ander oordeel over de vraag of een MKBA moest worden gemaakt.

Het betoog faalt.

Verkeersgeneratie en wegontwerp

8.    [appellant] en anderen betogen dat provinciale staten zijn uitgegaan van een onjuiste verkeersgeneratie omdat bij het berekenen van die verkeersgeneratie ten onrechte geen rekening is gehouden met woningbouwprojecten in de gemeente Waterland met een planning tot 2030, waaronder het plan Galgeriet en overige woningbouwplannen in Monnickendam. Nu provinciale staten zijn uitgegaan van een onjuiste verkeersgeneratie, is het wegontwerp niet afgestemd op toekomstige ontwikkelingen, aldus [appellant] en anderen.

8.1.    Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat rekening is gehouden met een autonome groei van het verkeer in de regio Waterland vanaf 2020 naar 2031 van 1% per jaar. Verder zijn de vastgestelde plannen - de zogenoemde harde plannen -, anders dan de nog in voorbereiding zijnde woningbouwplannen - de zogenoemde zachte plannen -, voor het planjaar 2020 in de besluitvorming betrokken, waaronder het plan Galgeriet, aldus provinciale staten. Verder stellen provinciale staten dat het inpassingsplan het ruimtelijke kader biedt voor de beoogde aanpassingen aan de N247, en kunnen binnen de bestemming "Verkeer - 1" in een voorkomend geval aanvullende maatregelen worden getroffen.

8.2.    Artikel 10, lid 10.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Verkeer - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wegen met een doorgaande functie;

b. kunstwerken, zoals viaducten en fietstunnels;

c. onderdoorgangen ter plaatse van de bouwaanduiding ‘onderdoorgang’;

d. voet- en fietspaden;

e. straatmeubilair;

f. parkeervoorzieningen;

g. groenvoorzieningen;

h. openbare nutsvoorzieningen;

i. voorzieningen voor waterbeheer;

j. bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting en taluds, vluchtstroken, opstel- en voorsorteerstroken, in- en uitrijstroken, rotondes, bushaltes en dergelijke."

8.3.    Voor het berekenen van de verkeersintensiteiten is, zoals ook in het deskundigenbericht nader is toegelicht, een dynamisch verkeersmodel als uitgangspunt genomen. Voor een simulatie van de doorstroming op het kruispunt N247-Bernhardlaan zijn de verkeersstromen vanaf 2020 opgehoogd naar 2030 met 1% per jaar. Ten aanzien van de overige woningbouwprojecten is het planjaar 2020 als uitgangspunt genomen, aldus het deskundigenbericht. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of provinciale staten de gevolgen van de toename van de verkeerssituatie vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar hebben mogen achten.

8.4.    Vast staat dat provinciale staten in het ontwerpplan rekening hebben gehouden met 550 voorziene woningen van plan Galgeriet. In de vergadering van 4 februari 2019 hebben provinciale staten naar aanleiding van een zienswijze van [appellant] en anderen het besluit tot vaststelling van dit plaan aangehouden, totdat de verkeersstudie in het kader van het plan Galgeriet gepubliceerd zou worden. Uit deze verkeersstudie "Verkeersstudie Galgeriet Monnickendam. Omgevingsplan Galgeriet - Monnickendam 2019" van Antea Group van 14 februari 2019 (hierna: verkeersstudie) volgt dat met het plan Galgeriet in 623 woningen zou worden voorzien. Vervolgens is in de notitie "Kruispuntberekeningen N247 - Bernhardlaan" van RHDHV van 16 september 2019 (hierna: notitie kruispuntberekeningen) nader onderzoek gedaan naar de gevolgen van een met het plan Galgeriet voorzien aantal woningen van 700. Daargelaten de vraag of ten tijde van het vaststellen van het inpassingsplan reeds had moeten worden uitgegaan van de voorziene 700 woningen, stelt de Afdeling vast dat uit de notitie kruispuntberekeningen volgt dat indien er 700 woningen gerealiseerd worden met het plan Galgeriet het kruispunt N247-Bernhardlaan de extra verkeersintensiteiten in de toekomst kan verwerken. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. Daarbij merkt de Afdeling het volgende op.

[appellant] en anderen hebben er op zichzelf terecht op gewezen dat uit de notitie kruispuntberekeningen volgt dat de linksaf-strook vanuit het noorden naar Monnickendam in de avondspits, anders dan in de situatie van een voorzien aantal woningen van 623, niet lang genoeg is. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten het plan in zoverre evenwel aanvaardbaar mogen achten. Hierbij acht de Afdeling van belang dat provinciale staten er in dit verband op hebben gewezen dat de verkeersdoorstroming op het kruispunt N247-Bernhardlaan verbeterd zal worden doordat een intelligente verkeersregelinstallatie toegepast zal worden op het kruispunt N247-Bernhardlaan en de busbaan vanuit het noorden naar het zuiden enerzijds en de afslag voor bussen naar Monnickendam anderzijds van elkaar worden gescheiden. Verder acht de Afdeling van belang dat provinciale staten ter zitting hebben toegelicht dat de bestemming "Verkeer - 1" de verlenging dan wel verbreding van de linksaf-strook vanuit het noorden naar Monnickendam niet uitsluit. Gelet op het voorgaande kan de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding vinden voor het oordeel dat het wegontwerp niet toereikend is.

8.5.    Ten aanzien van de effecten van de overige woningbouwplannen in de gemeente Waterland op het kruispunt N247-Bernhardlaan, hebben provinciale staten toegelicht dat hierbij als uitgangspunt is genomen de ten tijde van het vaststellen van het inpassingsplan vastgestelde plannen te betrekken. Ter zitting hebben provinciale staten gewezen op de volgende vijf harde plannen: "Kohnstammlocatie Monnickendam" (62 woningen), "Oosterweg M 25 Purmer" (1 woning), "Molengouw 46c en 46d Broek in Waterland" (2 woningen), "Roomeinde 17" (2 woningen) en "De Regenboog Monnickendam" (41 woningen). Voor de conclusie dat provinciale staten voor de beoordeling van de verkeerseffecten als gevolg van woningbouwplannen eveneens rekening hadden dienen te houden met plannen die nog niet zijn vastgesteld (zogenoemde zachte plannen), ziet de Afdeling, anders dan [appellant] en anderen stellen, geen aanleiding. Dat betreft namelijk mogelijke verkeerseffecten waarvan nog niet vast staat dat deze zich daadwerkelijk gedurende de planperiode zullen voordoen. De Afdeling wijst in dit verband ten overvloede op het gegeven dat indien dergelijke zachte plannen in de toekomst worden vastgesteld rekening moet worden gehouden met de verkeersgevolgen, ook op de N247 en het kruispunt N247-Bernhardlaan van het alsdan voorliggende plan, en niet omgekeerd.

8.6.    [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat provinciale staten de gevolgen van de toename van de verkeerssituatie vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in de voorliggende situatie niet aanvaardbaar hebben mogen achten. Gelet hierop hebben provinciale staten naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid tot het uitgangspunt kunnen komen de zogenoemde harde plannen voor het planjaar 2020 te betrekken. Daarom is er geen grond voor het oordeel dat provinciale staten de verkeersgeneratie niet juist hebben vastgesteld.

Het betoog faalt.

Geluid

9.    [appellant] en anderen hebben bezwaren aangevoerd met betrekking tot de geluidhinder. Zij betogen dat provinciale staten een salamitactiek toepassen door gefaseerd wegreconstructies door te voeren. Daarom zijn door provinciale staten verschillende voorziene projecten in Monnickendam ten onrechte niet in samenhang bezien met het onderhavige project bij de totstandkoming van het akoestisch onderzoek, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Wanneer provinciale staten de projecten in samenhang hadden bezien, dan zou er mogelijk - anders dan nu het geval is - sprake zijn geweest van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), aldus [appellant] en anderen. Verder stellen zij dat bij de berekening van het wegverkeerslawaai is uitgegaan van niet representatieve verkeerstellingen, aangezien in het akoestisch onderzoek ten onrechte de gevolgen van de verkeersgroei door voorziene woningbouwprojecten in Monnickendam niet zijn betrokken.

Voorts betogen [appellant] en anderen dat provinciale staten bij de toetsing aan de Wgh voorbijgaat aan de minimale eisen zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Zij wijzen er in dit kader op dat de maximale binnenwaarde voor hun woning in de huidige situatie niet voldoet en zeker niet in de toekomstige situatie.

Ook betogen [appellant] en anderen dat de geluidbelasting met het plan onaanvaardbaar toeneemt, nu de geluidbelasting op de woningen wordt onderschat door het negeren van piekgeluiden van meer dan 70 dB door onder meer optrekkende motoren en zwaar verkeer.

9.1.    Provinciale staten stellen dat de aanpassing aan de N247 ter hoogte van Monnickendam geen reconstructie is in de zin van de Wgh. Volgens hen leidt het plan bovendien niet tot ernstige geluidhinder. Provinciale staten onderbouwen hun standpunt door te wijzen op het akoestisch rapport "Doorstromingsmaatregelen N247 van km 34,9 tot km 43,35" (hierna: het akoestisch rapport) van 6 september 2018, opgesteld door Antea Group.

9.2.    Ingevolge artikel 1 van de Wgh wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘reconstructie van een weg’ verstaan: "één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek […] blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die […] als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd."

Artikel 76, eerste lid, luidt: "Bij de vaststelling van een bestemmingsplan […] dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt."

Artikel 82, eerste lid, luidt: "Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB."

Artikel 83, eerste lid, luidt: "Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan."

Artikel 100, eerste lid, luidt: "Behoudens het tweede en derde lid is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een te reconstrueren weg, van de geval van woningen binnen de zone 48 dB."

Artikel 100a, tweede lid, luidt: "De krachtens het eerste lid, onder a, te stellen hogere waarde mag niet hoger worden gesteld dan 68 dB."

Artikel 110g, eerste lid luidt: "Onze Minister stelt regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast."

9.3.    Vast staat dat in de Wgh enkel grenswaarden worden aangegeven voor de maximale toename ten gevolge van een reconstructie en voor het uiteindelijke aanvaardbaar te achten maximale geluidsniveau. Nu onder 8.4 is overwogen dat geen aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat de verkeersgeneratie door provinciale staten niet juist is vastgesteld, ziet de Afdeling eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat in de berekening van het verkeerslawaai in het akoestisch rapport zou zijn uitgegaan van verkeerde gegevens.

9.4.    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat provinciale staten voorbijgaan aan de binnenwaarde van hun woning, stelt de Afdeling vast dat de geluidbelasting van de woningen van [appellant] en anderen in het akoestisch rapport zijn onderzocht. De geluidsbelastingen Lden voor de bestaande situatie op de gevels van de woningen die vallen onder de zone die valt onder het begrip ‘wijziging op of aan een weg’ vanwege het wegverkeer over de N247 bedragen volgens het akoestisch rapport ten hoogste 60,20 dB, na aftrek van de waarde als bedoeld in artikel 110g van de Wgh, voor de woningen ter hoogte van de Fuik en ten hoogste 63,60 dB, na aftrek van de waarde als bedoeld in artikel 110g van de Wgh, voor de woningen ter hoogte van de Bernhardlaan. In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat het verschil tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie bij geen van de woningen meer dan 1,5 dB Lden bedraagt. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Omdat de toename minder dan 2 dB is, is bij deze woningen geen sprake van een reconstructie als bedoeld in artikel 100, gelezen in samenhang met artikel 1, van de Wgh. In het deskundigenbericht is deze conclusie bevestigd.

Voorts ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of de in het bestreden besluit voorziene situatie ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Hiertoe oordeelt zij als volgt. Weliswaar zijn de geluidwaardes hoog, maar vast staat dat sprake is van een bestaande situatie. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat de waardes binnen de maximaal mogelijk vast te stellen hogere waarde van 68 dB als bepaald in artikel 100a, tweede lid, van de Wgh vallen. Ten aanzien van de piekgeluiden geldt, zoals ook uit het deskundigenbericht volgt, dat hiervoor geen grenswaarden zijn vastgesteld in de Wgh. Voorts hebben provinciale staten ter zitting toegelicht dat tussen km 37,27 en 37,65 van de N247 asfalt met ‘dunne deklagen A’ toegepast zal worden, hetgeen volgens de memo "190917 - 402663.35 Memo bronmaatregelen N247 van km 37,27 tot km 37,65" van 17 september 2019, opgesteld door Antea Group, een geluidreductie van één tot twee dB behaalt.

Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

10.    [appellant] en anderen vrezen voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, aangezien de uitstoot van schadelijke stoffen bij langzaam rijdend verkeer toeneemt. Zij wijzen in dit kader op het gegeven dat in de berekening van de luchtkwaliteit slechts rekening is gehouden met een autonome groei van het verkeer van 1% en daarbij andere ruimtelijke woningbouwprojecten in Monnickendam, die een verkeerstoename tot gevolg hebben, ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten.

Voorts is door provinciale staten niet onderbouwd dat aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit binnen in hun woningen wordt voldaan, aldus [appellant] en anderen.

10.1.    Provinciale staten stellen op basis van de resultaten van het rapport "Onderzoek luchtkwaliteit" van Antea Group van 22 december 2017 (hierna: rapport luchtkwaliteit) dat wordt voldaan aan de Wet milieubeheer.

10.2.    In het rapport luchtkwaliteit is in paragraaf 3.1 een algemene beoordeling gegeven van de luchtkwaliteit als gevolg van het bestreden besluit. Uit deze paragraaf volgt dat, zoals [appellant] en anderen op zichzelf terecht stellen, de uitstoot van schadelijke stoffen bij een afnemende rijsnelheid toeneemt. Aangezien de verkeersdoorstroming op de N247 ter hoogte van Monnickendam als gevolg van het plan verbetert, wordt de gemiddelde snelheid van het verkeer hoger en daarmee zal de uitstoot van schadelijke stoffen lager zijn dan in de huidige situatie, aldus het rapport luchtkwaliteit. In dat verband is van belang dat volgens het rapport luchtkwaliteit de grenswaarden uit de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Dit wordt ook bevestigd in het deskundigenbericht. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door berekeningen verkregen gegevens onjuist zijn. Hierbij betrekt de Afdeling hetgeen zij heeft overwogen onder 8.4, dat in het aangevoerde geen grond gevonden kan worden voor het oordeel dat provinciale staten de verkeersgeneratie hebben vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat niet is onderbouwd dat aan de grenswaarden van de luchtkwaliteit binnen in hun woningen wordt voldaan, stelt de Afdeling vast dat in de wet geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit in woningen zijn vastgesteld. Overigens merkt de Afdeling op, zoals in het deskundigenbericht staat vermeld, dat het binnenmilieu ook indirect wordt beschermd voor zover dat beïnvloed wordt door de kwaliteit van de buitenlucht. Gelet op het vorenstaande hebben provinciale staten naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de luchtkwaliteit zal hebben.

Het betoog faalt.

Verkeerssnelheid

11.    [appellant] en anderen betogen dat de verkeerssnelheid op het kruispunt N247-Bernhardlaan ten onrechte niet wordt teruggebracht naar 50 km/uur.

11.1.    Provinciale staten stellen dat de N247 ter hoogte van Monnickendam niet binnen de bebouwde kom ligt, zodat de maximumsnelheid 80 km/uur blijft.

11.2.    De Afdeling overweegt dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd betrekking heeft op een al dan niet te nemen verkeersbesluit op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Een dergelijk besluit ligt hier echter niet ter toetsing voor, zodat bezwaren die hierop zien in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.

Het betoog faalt.

Inlassing zienswijze

12.    [appellant] en anderen hebben voor het overige verwezen naar de inhoud van hun zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in hun beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

13.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep, voor zover het is ingesteld door de bewoners van [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Van Loo
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020

418-890.