Uitspraak 201710328/1/A2


Volledige tekst

201710328/1/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 november 2017 in zaak nr. 17/2489 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2016 heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [A] (hierna: het voertuig) met ingang van die datum vervallen verklaard, waardoor het kentekenbewijs zijn geldigheid heeft verloren.

Bij besluit van 10 mei 2017 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de RDW, vertegenwoordigd door W. de Kwant, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek heropend, de zaak verwezen naar een meervoudige kamer en bepaald dat een tweede behandeling ter zitting zal plaatsvinden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de RDW, vertegenwoordigd door K.N. Heemskerk-Grimbergen en A.J.W. Berendsen, zijn verschenen. Ter zitting heeft de RDW desgevraagd toegezegd nadere stukken te zullen toezenden, waarna het onderzoek is geschorst.

De RDW heeft nadere stukken ingediend.

[appellant] heeft daarop een zienswijze gegeven.

De RDW heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft na toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van een Jeep CJ7 (hierna: het voertuig) uit 1985. Op 9 september 2008 is het voertuig, dat het kenteken [A] heeft, op zijn naam gesteld. Op het kentekenbewijs staat het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) […] vermeld. De Jeep is voor herstel- en restauratiewerkzaamheden in onderhoud bij [gemachtigde] van Autohandel [gemachtigde].

2.    Bij brief van 1 september 2016 heeft de RDW [appellant] verzocht om het voertuig aan te bieden voor nader onderzoek, omdat sterke twijfel bestaat over de juistheid van het VIN dat is opgenomen op het kentekenbewijs en in het kentekenregister bij het voertuig. Bij de controle van een ander voertuig, met kenteken [B] en waarvan [persoon] eigenaar is, zijn de aandrijflijn - de motor - en de carrosserie aangetroffen die geregistreerd staan bij het kenteken van het voertuig van [appellant] en daar fabrieksmatig ook bij horen. Op 21 september 2016 en 3 november 2016 is het voertuig door de RDW onderzocht. Op de laatstgenoemde datum heeft ook een deskundige voertuigidentificatie van het Permanent Autoteam (hierna: PAT) van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: LIV) nader onderzoek aan het voertuig verricht.

3.    Van het door het PAT uitgevoerde onderzoek is een rapport opgemaakt. In dit rapport van 8 november 2016 is het volgende vermeld:

"Uit het onderzoek is gebleken: Voertuig onderzocht. Chassis heeft een VIN-nummer op een ongebruikelijke plaats namelijk links. Carrosserie wordt aangeboden met enkel losse plaatjes. Motor heeft geen nummer en ook geen aangebracht plaatje.

Conclusie: De aangeboden carrosserie is niet te identificeren. De motor is niet te identificeren. Het aangeboden chassis is enkel te identificeren op het nummer aan de linkerzijde."

Besluitvorming

4.    Aan het bij het besluit van 10 mei 2017 gehandhaafde besluit van 11 november 2016 heeft de RDW het rapport van het PAT van 8 november 2016 ten grondslag gelegd. Daarbij heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat, nu de hoofdonderdelen aandrijflijn en carrosserie niet te identificeren zijn, er geen VIN voor het voertuig kan worden vastgesteld. Dat heeft als gevolg dat de RDW niet kan vaststellen dat het onderzochte voertuig het voertuig is waarvoor het kenteken [A] in het kentekenregister is opgenomen en waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven. Nu geen VIN voor het voertuig kan worden vastgesteld maar wel een Nederlandse kentekenplaat met een specifiek kenteken wordt gevoerd, heeft de RDW overeenkomstig haar vaste gedragslijn de tenaamstelling voor het kenteken vervallen verklaard.

Hoger beroep

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de RDW de tenaamstelling terecht vervallen heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de RDW in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht misbruik maakt van zijn bevoegdheid door contra legem een strafrechtelijk onderzoek naar het voertuig te zijn gestart zonder dat een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) bestaat. Dit onderzoek is niet bij wet voorzien als bedoeld in artikel 1 van het WvSv, artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Daarnaast voert hij aan dat de RDW op grond van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (hierna: Richtlijn 199/37/EG) geen technisch onderzoek mag verrichten, maar enkel mag controleren of de papieren van het voertuig kloppen.

Voorts voert hij aan dat de rechtbank niet is ingegaan dan wel niet nader heeft gemotiveerd waarom de in het kentekenregister opgenomen gegevens niet zouden overeenkomen met het voertuig. Er zijn volgens [appellant] geen onduidelijkheden over de identificatie van zijn voertuig en ook niet over de identificatie van het voertuig van [persoon]. De herkomst van beide voertuigen, en van de onderdelen daarvan, is goed te herleiden. Hoewel de RDW door onderzoek op ‘bout en moerniveau’ uit te voeren de indruk wenst te wekken dat er iets niet in de haak zou zijn, kan [gemachtigde] als specialist van dit specifieke type voertuig duidelijkheid verschaffen over de geschiedenis van beide voertuigen. De deskundige van de RDW heeft volgens [appellant] niet de benodigde kennis van zijn voertuig en heeft hem ook niet om nadere informatie gevraagd. Daarmee kan niet van het rapport van die deskundige worden uitgegaan.

Aanpassingen en reparaties zijn volgens [appellant] door de jaren heen niet aan de RDW doorgegeven, omdat daarvoor geen verplichting bestond dan wel die verplichting niet voor hem kenbaar was. Nergens is vermeld dat de RDW na reparaties moest worden geraadpleegd of moest worden geïnformeerd. Ook is daar tijdens de APK-keuringen nooit aandacht aan besteed. Het nu aansprakelijk stellen van de kentekenhouder is daarom in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Bovendien heeft hij nadien het voertuig in de oude staat trachten terug te brengen, maar dit herstel is door de RDW vervolgens onjuist uitgelegd.

[appellant] voert voorts aan dat de stelling van de RDW dat de vaststelling van het VIN voor een in het Nederlandse kentekenregister ingeschreven voertuig uitsluitend geschiedt op basis van hetgeen daarover is opgenomen in artikel 5, vierde lid, van bijlage I bij artikel 2.1, derde lid, van de Regeling voertuigen, onjuist is. [appellant] wijst op de jurisprudentie van de Afdeling van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3135) en van 14 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:499) waarin is overwogen dat de enkele omstandigheid dat het typeplaatje verwijderd is geweest van de carrosserie onvoldoende is voor de conclusie dat het VIN niet meer kan worden vastgesteld. Alle informatie van een voertuig dient bij de identificatie te worden meegenomen, aldus [appellant].

Wettelijk kader

5.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Misbruik van bevoegdheid

5.2.    De RDW heeft bij het onderzoek naar het voertuig van [appellant] gebruik gemaakt van zijn bestuursrechtelijke bevoegdheid om een onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 45a, tweede lid, van de Wvw. Van die bevoegdheid kan de RDW gebruik maken indien hij gerede twijfel heeft over de juistheid van een gegeven uit het kentekenregister dat betrekking heeft op een motorrijtuig. Omdat bij de controle van een ander voertuig hoofdonderdelen waren aangetroffen afkomstig van zijn voertuig, kon de RDW gerede twijfel over de juistheid van een gegeven uit het kentekenregister met betrekking tot zijn voertuig hebben. Daarom heeft de RDW in lijn gehandeld met voornoemde bepaling en is van strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht geen sprake.

Toepassing van artikel 45a, tweede lid, van de Wvw is de uitoefening van een toezichthoudende bevoegdheid en impliceert, anders dan [appellant] betoogt, niet een voorlopig oordeel dat hij een strafbaar feit heeft begaan.

Dit deel van het betoog faalt.

Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen

5.3.    Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat Richtlijn 1999/37/EG in de weg stond aan een onderzoek door de RDW, kan dit betoog niet slagen, reeds omdat de Richtlijn betrekking heeft op de harmonisatie van de inhoud en vormgeving van kentekenbewijzen om het gemakkelijker te maken om voertuigen die in een andere Lidstaat waren ingeschreven opnieuw in het verkeer te brengen en een dergelijke situatie hier niet aan de orde is.

Kenbaarheid verplichtingen

5.4.    Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat hij enige aanpassingen en reparaties niet aan de RDW heeft doorgegeven omdat daartoe geen verplichting bestond dan wel die verplichting niet voor hem kenbaar was, wordt dit betoog niet gevolgd. Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de Wvw dient een motorrijtuig overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die over het voertuig in het kentekenregister zijn opgenomen. Indien een voertuig niet overeenkomt met de bij de RDW geregistreerde gegevens, is de eigenaar van het voertuig op grond van artikel 36, zesde lid, aanhef en onder a, van de Wvw voor overtreding van deze bepaling aansprakelijk. Uit deze bepalingen volgt daarmee dat [appellant] als eigenaar ervoor zorg diende te dragen dat zijn voertuig in overeenstemming was met de gegevens op het bijbehorende kentekenbewijs en in het kentekenregister.

De RDW heeft erop gewezen dat door hem voldoende informatie is verstrekt over hoe te handelen bij het aanbrengen van veranderingen aan een voertuig. Daartoe heeft de RDW de brochures "Samengestelde voertuigen en het kenteken" overgelegd, zoals die door hem in ieder geval vanaf 2009 zijn uitgebracht en die op de keuringsstations van de RDW aanwezig en verkrijgbaar waren. In de brochures valt te lezen hoe de RDW de identiteit van een voertuig dat is samengesteld uit onderdelen afkomstig van twee of meer voertuigen vaststelt. Onder 6 "Identificatie van voertuigen en onderdelen" staat:

"De identificatie van een samengesteld voertuig (evenals de technische keuring) voert de RDW uit. Bij het onderzoek moeten het voertuig of de gebruikte onderdelen identificeerbaar zijn. Het is daarom van belang om de eventueel aanwezige typeplaatjes niet tijdelijk te verwijderen tijdens de werkzaamheden. Juist de originele bevestiging vormt een belangrijk identificatiemiddel. Bovendien moet de herkomst van het voertuig en de voertuigonderdelen aantoonbaar zijn aan de hand van documenten.

Deze kunnen, afhankelijk van de situatie, zowel kentekenbewijzen als facturen voor de betreffende voertuigen en onderdelen zijn. Als u het onderdeel met het oorspronkelijke identificatiemiddel vervangt, moet u bij de keuring altijd het plaatdeel met het oorspronkelijke identificatiemiddel inleveren. In deze gevallen is het zinvol om voordat u met de reparatie of met het samenstellen begint, in overleg met de RDW een vooronderzoek te laten uitvoeren. Aan de identificatie door de RDW zijn kosten verbonden, zie hoofdstuk 8.

Let op! Als de RDW het voertuig niet kan identificeren, kan er geen kenteken worden afgegeven."

De RDW heeft met screenshots van de toenmalige website aannemelijk gemaakt dat deze tekst ook al vanaf 2009 op de website stond vermeld. De op 28 juli 2018 afgelegde verklaring van een voormalig medewerker van de RDW dat de tekst er zijns inziens pas een of twee jaar op staat, is onvoldoende om het standpunt van [appellant] dat het een en ander niet kenbaar was te volgen. Op dezelfde wijze heeft de RDW aannemelijk gemaakt dat de brochure vanaf 2013 niet meer in papieren vorm verkrijgbaar is, maar dat het voorlichtingsmateriaal vanaf dat moment integraal op de website van de RDW is geplaatst.

Nog los van de wettelijke bepalingen, had [appellant] uit de informatie in het voorlichtingsmateriaal kunnen en moeten begrijpen dat bij eventuele aanpassingen en reparaties waarbij het VIN betrokken was of hoofdonderdelen betrokken waren, het laten uitvoeren van een vooronderzoek mogelijk en verstandig was. Door het niet laten uitvoeren van een vooronderzoek heeft [appellant] het risico genomen dat (hoofd)onderdelen van zijn Jeep niet meer door de RDW konden worden geïdentificeerd en de tenaamstelling van het voertuig vervallen zou worden verklaard.

Dit deel van het betoog faalt evenzeer.

Identificeerbaarheid van de carrosserie

5.5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2015; ECLI:NL:RVS:2015:3135) is met de Regeling voertuigen niet beoogd voor te schrijven dat de enkele omstandigheid dat het typeplaatje is verwijderd geweest van de carrosserie voldoende is voor de conclusie dat de carrosserie niet kan worden gerelateerd aan het in het chassis ingeslagen VIN. Naar [appellant] onweersproken heeft gesteld, werd bij het in deze procedure aan de orde zijnde voertuig geen VIN in de carrosserie door de fabrikant ingeslagen, maar werden daarop alleen typeplaatjes aangebracht waarmee de carrosserie kan worden gerelateerd aan het in het chassis ingeslagen VIN. Volgens [appellant] kan aan de hand van de typeplaatjes worden vastgesteld dat de carrosserie die hij aan de RDW voor onderzoek heeft aangeboden, de originele carrosserie is. [appellant] heeft verder uiteengezet, en ter zitting nader toegelicht, dat de carrosserie met VIN [...] van zijn Jeep met kenteken [A] in 2012 door [gemachtigde] is overgezet op de Jeep van [persoon] met kenteken [B]. Deze uiteenzetting wordt bevestigd door de bevindingen van een op 20 december 2012 door de RDW uitgevoerd onderzoek, dat zich onder de overgelegde gedingstukken bevindt. [appellant] heeft nader toegelicht dat de carrosserie met VIN [...] in 2013 weer is teruggeplaatst op het chassis van zijn eigen Jeep. Aanleiding daarvoor was dat hij zijn Jeep weer in originele staat wilde hebben juist om problemen met de RDW over de identificatie van zijn voertuig te voorkomen, zodat hij een opgelegde schorsing van het kenteken kon laten opheffen. Omdat [appellant] [persoon] blijkbaar verantwoordelijk hield voor de problemen met zijn Jeep, heeft [persoon] op 24 mei 2016 een e-mailbericht aan de RDW gezonden met de vraag of de Jeep van [appellant] opnieuw door de RDW moest worden gekeurd. Desgevraagd heeft [gemachtigde] bij e-mailbericht van 31 mei 2016 nadere gegevens aan de RDW verstrekt over de uitgevoerde werkzaamheden aan het motorblok. Op grond hiervan heeft de RDW aan [appellant] verzocht om zijn Jeep voor onderzoek aan de RDW aan te bieden. Op dat moment was de carrosserie van de Jeep van [appellant] echter in het kader van herstelwerkzaamheden gestraald en voorzien van een poedercoating. Daarbij waren, zoals [appellant] ter zitting nogmaals heeft toegelicht, de typeplaatjes met VIN tijdelijk verwijderd om te voorkomen dat deze door de behandelingen kapot zouden gaan. Dat aan de Jeep herstelwerkzaamheden werden uitgevoerd, blijkt ook uit de telefoonnotitie van 5 september 2016 die de RDW heeft gemaakt van het telefonisch contact met [appellant]. Om die reden is de Jeep met nog de losse typeplaatjes van de carrosserie bij het PAT voor onderzoek aangeleverd. Hiermee heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat het voertuig dat hij aan de RDW heeft aangeboden van de originele carrosserie was voorzien. Dit kan echter, gelet op hetgeen hieronder in rechtsoverweging 5.6 wordt overwogen, niet leiden tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft  geoordeeld dat de RDW de identiteit van het voertuig niet kon vaststellen.

Identificeerbaarheid van de aandrijflijn

5.6.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de identiteit van de aandrijflijn - en met name de motor - in de Jeep van [appellant] niet kan worden vastgesteld. De motor die in de Jeep van [appellant] is geplaatst heeft geen typeplaatje op het kleppendeksel zoals dat wel vanuit de fabriek wordt geleverd, en ook overigens heeft de motor geen unieke kenmerkende eigenschappen, zoals een ingeslagen identificatienummer. Voor zover [appellant] ter zitting nog heeft aangevoerd dat het typeplaatje op het kleppendeksel enkel de motorinhoud en de productiedatum bevat en daarmee niet uniek is, kan dit betoog niet slagen. Door het aanbrengen van met name de productiedatum op een dergelijk typeplaatje kan de motor in ieder geval worden onderscheiden van alle motoren die niet op die desbetreffende dag in de fabriek zijn gefabriceerd en kan dit, in samenhang met andere voertuiggegevens een voor de identificeerbaarheid relevant gegeven opleveren. Wat hier ook van zij, in dit geval is op de motor van [appellant] geen enkel typeplaatje aanwezig, zodat de motor niet identificeerbaar is. [appellant] heeft ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt uit welk voertuig het motorblok afkomstig is. Omdat hij het bewijsrisico voor de herkomst van de motor heeft en hij niet met stukken heeft onderbouwd uit welk voertuig het motorblok afkomstig is, heeft de RDW om die reden op grond van artikel 5, vierde lid, van de Regeling voertuigen terecht voor het hoofdonderdeel aandrijflijn geen VIN vastgesteld.

Conclusie

5.7.    Nu het hoofdonderdeel aandrijflijn niet kan worden geïdentificeerd, heeft de RDW op grond van artikel 5, vierde lid, van de Regeling voertuigen terecht geen VIN vastgesteld. Dat leidt ertoe dat de RDW op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Regeling voertuigen terecht geen VIN aan de Jeep van [appellant] heeft toegekend. Daaruit volgt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat het afgegeven kentekenbewijs niet meer bij de auto hoort en kan [appellant] voor de Wvw niet langer worden beschouwd als eigenaar van de auto waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de RDW de tenaamstelling vervallen mocht verklaren waardoor het kentekenbewijs zijn geldigheid heeft verloren. Ook de overige betogen kunnen niet slagen.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Borman    w.g. Rijsdijk
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020

705.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 1

[…]

3. Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.

[…].

Artikel 36

[…]

5. Motorrijtuigen en aanhangwagens dienen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.

6. Voor overtreding van het eerste tot en met vijfde lid zijn aansprakelijk:

a. voor zover het betreft een motorrijtuig, de eigenaar of houder die het motorrijtuig op de weg laat staan of daarmee over de weg laat rijden, alsmede in het geval dat met dat motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder,

[…].

Artikel 45a

[…]

2. Indien de Dienst Wegverkeer gerede twijfel heeft over de juistheid van een gegeven uit het kentekenregister dat betrekking heeft op een motorrijtuig of aanhangwagen, kan deze dienst degene aan wie het kentekenbewijs voor het betreffende motorrijtuig of aanhangwagen is afgegeven gelasten dat voertuig ter inspectie aan de Dienst Wegverkeer ter beschikking te stellen.

[…].

Artikel 51a

3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard:

[…]

f. in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.

[…].

Artikel 52c

1. Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid door:

a. het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister;

[…].

Kentekenreglement

Artikel 40b

[…]

4. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat:

a. degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn;

[…].

Regeling voertuigen

Artikel 2.1

[…]

3. Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.

Bijlage I bij de Regeling voertuigen

Artikel 1

In deze bijlage wordt verstaan onder:

hoofdonderdelen van een voertuig met een volledig dragend of semi-dragend chassis: chassis, aandrijflijn en carrosserie;

[…]

voertuigidentificatienummer: gestructureerde combinatie van tekens die de voertuigfabrikant oorspronkelijk aan een voertuig heeft toegekend en heeft ingeslagen, dan wel dat door de Dienst Wegverkeer is ingeslagen, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, het voertuig eenduidig te identificeren.

Artikel 5

1. De vaststelling van het voertuigidentificatienummer, bedoeld in artikel 3, geschiedt aan de hand van het in het voertuig ingeslagen voertuigidentificatienummer of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het voertuigidentificatienummer kan worden herleid.

[…]

4. Indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, wordt geen voertuigidentificatienummer vastgesteld.

5. Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen, wordt geen voertuigidentificatienummer door deze dienst toegekend.

[…]

7. Indien het een samengesteld voertuig betreft, wordt het voertuigidentificatienummer voorts vastgesteld overeenkomstig paragraaf 3.

Artikel 6

Indien twijfel bestaat over de juistheid van het voertuigidentificatienummer, onder meer omdat het van fabriekswege ingeslagen voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan de Dienst Wegverkeer een nader onderzoek instellen.