Uitspraak 201902880/1/A1


Volledige tekst

201902880/1/A1.
Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Vermilion Energy Netherlands B.V., gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2019 in zaak nr. 18/238 in het geding tussen:

Vermilion

en

het college van burgemeester en wethouders van De Fryske Marren.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college de aanvraag van Vermilion om verlening van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van seismisch onderzoek ter plaatse van de deelonderzoeksgebieden Akkrum en Zuid-Friesland, voor zover de gronden zijn gelegen in de gemeente De Fryske Marren, buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 21 december 2017 heeft het college het door Vermilion daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2019 heeft de rechtbank het door Vermilion daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Vermilion hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vermilion heeft nader stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2019, waar Vermilion, vertegenwoordigd door mr. drs. H.M. Israëls, advocaat te Amsterdam, en mr. R. Olivier, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door A. Smeenk en F. Wiersma, bijgestaan door mr. A. Kwint-Ocelíková, advocaat te Groningen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Vermilion heeft op 6 april 2017 een aanvraag gedaan voor het uitvoeren van seismisch onderzoek in de deelonderzoeksgebieden Akkrum en Zuid-Friesland, voor zover deze gronden zijn gelegen in de gemeente De Fryske Marren. In het aan de aanvraag ten grondslag gelegde rapport 'Seismisch onderzoek binnen de gemeente De Fryske Marren' van 5 april 2017 van Royal HaskoningDHV is vermeld dat het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de opbouw van de diepere ondergrond tot ongeveer 6 km diepte. Op basis van de verkregen informatie is het mogelijk om eventueel aanwezige aardgashoudende lagen (op 2 à 3 km diepte) en bodemlagen die geschikt zijn voor geothermie (tussen de 3 en 6 km diepte) te onderscheiden.

2.    In de stukken, waaronder het aan de aanvraag ten grondslag gelegde rapport van 5 april 2017, wordt het onderzoek als volgt beschreven.

Het onderzoek is gepland voor de periode augustus 2017 tot en met februari 2018 en vindt plaats op zes dagen per week (van maandag tot en met zaterdag) tussen 7.00 uur en 19.00 uur.

Het onderzoek bestaat uit het opwekken en vervolgens meten van geluidsgolven. De geluidsgolven kunnen met verschillende technieken worden opgewekt, namelijk door middel van vibroseismiek, schotgatseismiek of een airgun. Bij schotgatseismiek wordt vanaf een tractor met een mechanische boor een schotgat geboord. Het schotgat ligt tot maximaal 15 m onder het maaiveld of de waterbodem. De diameter van het schotgat is 10 cm. Vervolgens wordt springstof, variërend van 50 tot 500 gram, in het schotgat geplaatst. Het gat wordt opgevuld met bentoniet en overgoten met water, waardoor de bentoniet uitzet en het gat wordt afgedicht. De springstof in de schotgaten wordt vervolgens in beginsel op dezelfde dag één voor één tot ontploffing gebracht. Bij toepassing van vibroseismiek worden geluidsgolven opgewekt met behulp van speciale vrachtauto’s. Deze vrachtauto’s zijn voorzien van hydraulisch aangedreven trilplaten. De trilplaten worden om de 10 m tegen het aardoppervlak gedrukt en tweemaal in trilling gebracht. Een trilling duurt ongeveer 10 seconden. Er staan drie vrachtauto's van ongeveer 9 m achter elkaar op het wegdek. Een airgun wordt gebruikt, indien het oppervlaktewater te diep is om schotgatseismiek toe te passen. Lucht vanuit de airgun wordt losgelaten waardoor geluidsgolven ontstaan. De airgun hangt enkele meters achter een boot onder het wateroppervlak. De boot is circa 9 m lang. Om de 50 m worden geluidsgolven opgewekt.

Voor het meten van de trillingen wordt gebruik gemaakt van geofoons. De afmetingen van een geofoon zijn 15 cm x 5 cm x 5 cm. De geofoons liggen op een afstand van 5 m van elkaar. Ze worden in lijnen op de percelen uitgelegd. De afstand tussen de lijnen is ongeveer 350 m tot 400 m. Er zijn acht tot tien verschillende lijnen met een totale lengte van 4.000 m tot 5.000 m tegelijk in gebruik. De geofoons zijn verbonden met digitalisatiestations. De afmetingen van een digitalisatiestation zijn 20 cm x 20 cm x 20 cm. Ze zijn met elkaar verbonden en staan op een onderlinge afstand van ongeveer 50 m. De digitalisatiestations verzenden de signalen naar een meetwagen. De geofoonlijnen liggen maximaal drie weken op de percelen.

Relevante regelgeving

3.    De relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) en de Regeling omgevingsrecht (hierna: de Mor) zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

4.    In de deelonderzoeksgebieden gelden verschillende planologische regimes. Niet in geschil is dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" het verrichten van seismisch onderzoek expliciet in strijd met enkele bestemmingen is geacht. In andere planologische regimes is, al dan niet expliciet, voor het verrichten van seismisch onderzoek een vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo opgenomen.

Omschrijving van het geschil

5.    Het college heeft Vermilion bij brief van 8 mei 2017 medegedeeld dat de door haar verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wabo. Vermilion is in de gelegenheid gesteld haar aanvraag aan te vullen. In de brief staat een opsomming van de gegevens die volgens het college nog moeten worden overgelegd.

Bij e-mailbericht van 22 mei 2017 en brief van 19 juni 2017 heeft Vermilion op het verzoek van het college gereageerd.

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college de aanvraag van Vermilion op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Volgens het college zijn de door Vermilion overgelegde gegevens onvoldoende voor de beoordeling van de aanvraag.

In bezwaar heeft Vermilion kaarten overgelegd waarop de kadastrale gegevens van de in het gebied liggende percelen zijn vermeld.     Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de buiten behandeling stelling in stand gelaten. Vermilion kan zich daarmee niet verenigen.

6.    De rechtbank heeft, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, ten eerste vastgesteld dat het werkproces van Vermilion begint met het aanvragen van een omgevingsvergunning. Op een later moment wordt de eigenaren van de desbetreffende gronden om toestemming gevraagd. Die toestemming kan vervolgens nog wijzigen, ook op de dag van uitvoering van de werkzaamheden. De aanvraag ziet dan ook op alle percelen binnen de deelonderzoeksgebieden, voor zover gelegen binnen De Fryske Marren. Er is ten tijde van de aanvraag nog niet bekend op welke percelen welke activiteiten plaats gaan vinden. Er zijn verschillende bestemmingsplannen van kracht in het gebied.

De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag van Vermilion kan worden aangemerkt als te algemeen en te weinig concreet dan wel specifiek, gelet op de vereisten zoals opgenomen in de Mor en mede in aanmerking genomen de gedingstukken en het verhandelde ter zitting. De rechtbank heeft in dit kader overwogen dat het haar niet vreemd voorkomt dat het college een (meer) exacte locatie van de werkzaamheden wil weten, alsmede het specifieke type werkzaamheden, om te kunnen beoordelen of op die locatie dan wel op dat perceel bijvoorbeeld een aanlegvergunning nodig is of niet, of er sprake is van strijdig gebruik of niet, om de kring van omwonenden en daarmee derde-belanghebbenden vast te kunnen stellen en hun belangen af te wegen, om te kunnen beoordelen of er sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen, alsmede om de belanghebbendheid met betrekking tot de aanvraag vast te kunnen stellen, gelet op het al dan niet hebben van toestemming van de grondeigenaren. Een exacte locatie van de werkzaamheden houdt volgens de rechtbank niet in dat de locatie op de meter nauwkeurig moet worden geduid, maar de rechtbank heeft in dit geval de aanvraag te ongedefinieerd geacht, mede omdat volgens haar eigenlijk een vlek aan percelen wordt geduid, zonder dat op al die percelen werkzaamheden zullen plaatsvinden, er geen toestemming is van alle eigenaren en met een veralgemeniseerde ruimtelijke onderbouwing is volstaan. Het lag dan ook op de weg van het college om nadere informatie op te vragen om zodoende te kunnen beslissen op de aanvraag en dat heeft het college ook gedaan. De rechtbank is niet van oordeel dat het college Vermilion hierin heeft overvraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

7.    Vermilion betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan haar betoog dat voor het doen van seismisch onderzoek geen omgevingsvergunning is vereist. Zij voert daartoe aan dat een omgevingsvergunning alleen is vereist voor ruimtelijk relevante activiteiten. Vermilion wijst op rechtspraak van de Afdeling waarin is overwogen dat een bestemmingsplan zich niet verzet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van een perceel in strijd met het bestemmingsplan. Zij wijst erop dat het aangevraagde seismisch onderzoek dermate kortdurend en incidenteel is en de ruimtelijke effecten dusdanig klein zijn dat de activiteit geen ruimtelijke relevantie heeft. Vermilion wijst erop dat bij de toepassing van de vibroseismiek de vrachtauto's maar even stil staan op de rijbaan en de trillingen die zij veroorzaken maar maximaal 10 seconden duren. Bij de toepassing van de schotgatseismiek duurt de activiteit op één locatie maar één dag, waarbij het boren van een gat ongeveer 10 minuten duurt en de trilling maximaal 10 seconden. Bij de toepassing van de airgun wordt de boot kort stilgelegd en duurt de trilling een fractie van een seconde, aldus Vermilion.

7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraken van 13 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT3708 en 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2859, verzet een bestemmingsplan zich niet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van een terrein in strijd met het bestemmingsplan.

7.2.    Daargelaten dat het verrichten van seismisch onderzoek op bepaalde gronden in de deelonderzoeksgebieden in het voor die gronden geldende bestemmingsplan expliciet in strijd met de bestemming is geacht, is de Afdeling van oordeel dat, anders dan Vermilion betoogt, het met de geldende planologische regimes strijdige gebruik van de percelen voor seismisch onderzoek niet zodanig kortdurend en incidenteel is dat kan worden gesteld dat de voorschriften van de in het gebied geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen zich reeds om die reden niet tegen dat gebruik verzetten. Dat de activiteiten per locatie op een perceel kort duren, laat onverlet dat de activiteiten, zoals blijkt uit de hiervoor onder overweging 2 uiteengezette beschrijving van het project, op de afzonderlijke percelen tot drie weken kunnen duren en de duur van het project zelf zeven maanden kan bedragen.

Het betoog faalt.

8.    Vermilion betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet duidelijk heeft gemaakt welke gegevens het nodig heeft om op de aanvraag te kunnen beslissen. Zij voert aan dat in de brief van 8 mei 2017 verschillende gegevens zijn genoemd, maar dat in het besluit van 4 juli 2017 maar één element uit die brief wordt genoemd. In het besluit op bezwaar van 21 december 2017 worden weer verschillende elementen uit die brief genoemd en daarnaast ook een nieuw element, namelijk of op de percelen een zogeheten aanlegvergunningstelsel geldt. Dat laatste is bovendien in strijd met het verbod van reformatio in peius, aldus Vermilion.

8.1.    Het college heeft in de brief van 8 mei 2017 aan Vermilion medegedeeld dat de door haar verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. In de brief staat een opsomming van gegevens die Vermilion nog moet overleggen.

In het besluit van 4 juli 2017 is naar die brief verwezen en heeft het college zich op het standpunt gesteld dat Vermilion de gevraagde ontbrekende gegevens niet heeft overgelegd. Anders dan Vermilion aanvoert, heeft het college zich in het besluit niet op het standpunt gesteld dat alleen nog gegevens nodig zijn over de specifieke locaties dan wel percelen waarop de aanvraag betrekking heeft. In het besluit wordt het ontbreken van die gegevens uitdrukkelijk als voorbeeld genoemd.

Uit het besluit op bezwaar blijkt evenmin dat het college niet langer alle in de brief van 8 mei 2017 gevraagde gegevens nodig acht. Dat in dat besluit slechts is ingegaan op enkele elementen uit de brief van 8 mei 2017 biedt voor die conclusie geen, althans onvoldoende grond. De Afdeling is verder van oordeel dat uit het besluit op bezwaar niet blijkt dat Vermilion andere gegevens moet overleggen dan de gegevens die in de brief van 8 mei 2017 zijn vermeld. Weliswaar is in de brief van 8 mei 2017 niet uitdrukkelijk gevraagd om aan te geven of voor de afzonderlijke percelen in het geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening een zogeheten aanlegvergunningstelsel was opgenomen, maar in de brief is wel gevraagd om nader in te gaan op de voor de afzonderlijke percelen geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Van de door Vermilion gestelde reformatio in peius is daarom geen sprake.

Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college niet duidelijk heeft gemaakt welke gegevens nodig zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Het betoog faalt.

9.    Vermilion betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag te algemeen en te weinig concreet dan wel specifiek is.

Zij voert ten eerste aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ten tijde van de aanvraag nog niet bekend is op welke percelen welke activiteiten plaatsvinden. Volgens Vermilion is de omvang van de aanvraag duidelijk. In het gehele gebied wordt met behulp van alle technieken seismisch onderzoek gedaan. Niets staat eraan in de weg dat zij het meerdere aanvraagt om het mindere te mogen doen. Het college had voldoende informatie om deze aanvraag te kunnen beoordelen.

Zij voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing te algemeen is. Volgens Vermilion zijn de ruimtelijke gevolgen van het seismisch onderzoek dermate gering en kortdurend dat deze per locatie niet verschillen. Het is daarom niet zinvol en weinig praktisch om bijvoorbeeld per perceel een aparte ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag te voegen.

Vermilion voert tot slot aan dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheid heeft meegewogen dat er op het moment van het doen van de aanvraag nog geen (harde) toestemming van de eigenaren was. Volgens Vermilion heeft het college het ontbreken van toestemming niet aan zijn besluit tot buitenbehandelingstelling ten grondslag gelegd. Bovendien volgt uit de Mor niet dat voorafgaand aan een aanvraag toestemming aan een eigenaar van de gronden waarop het project wordt uitgevoerd, moet worden gevraagd.

9.1.    Uit de artikelen 1.3, 3.1 en 3.2 van de Mor volgt dat het college de aanvrager mag vragen gegevens over te leggen op basis waarvan het kan beoordelen op welke locatie welke werken of werkzaamheden worden uitgevoerd, welk gebruik daar zal plaatsvinden en wat de aard, omvang en effecten van het werk of de werkzaamheid of het gebruik zal zijn. Het college mag de aanvrager daarnaast ook vragen gegevens over te leggen op basis waarvan het kan beoordelen of de aanvraag voldoet aan de eisen die de Awb daaraan stelt.

9.2.    Anders dan Vermilion in hoger beroep betoogt, kan uit de aanvraag en de daaraan ten grondslag gelegde stukken niet worden afgeleid dat de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van seismisch onderzoek met behulp van alle drie de technieken op alle percelen in de beide deelonderzoeksgebieden. Uit het rapport van Royal HaskoningDHV blijkt immers dat niet op alle percelen seismisch onderzoek zal worden gedaan en dat op de percelen waar wel onderzoek zal worden verricht niet alle technieken zullen worden toegepast. De keuze voor een bepaalde techniek is afhankelijk van het type gebied.

Dit betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het college aan Vermilion mocht verzoeken om gegevens over te leggen over de locatie van de werkzaamheden en het specifieke type werkzaamheden die daar zullen worden verricht. Het college heeft die informatie, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, immers nodig om te kunnen beoordelen of voor de werkzaamheden op die locatie dan wel dat perceel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b of c, van de Wabo nodig is, om te kunnen vaststellen wie er derde belanghebbenden zijn en, indien nodig, om hun belangen te kunnen afwegen tegen de belangen van Vermilion. Anders dan Vermilion verder betoogt, is die informatie ook nodig om de ruimtelijke effecten van de werkzaamheden te kunnen bepalen en te kunnen beoordelen. Het college heeft de aangeleverde informatie in het rapport van Royal HaskoningDHV, dat slechts in algemene bewoordingen ingaat op de ruimtelijke effecten van seismisch onderzoek, onvoldoende kunnen achten.

In zoverre faalt het betoog.

9.3.    Wat betreft het betoog van Vermilion over de intentieverklaringen van de eigenaren van de gronden waarop de werkzaamheden zullen plaatsvinden, overweegt de Afdeling als volgt.

Vermilion wordt niet gevolgd in haar stelling dat het ontbreken van deze verklaringen niet mede als reden voor de buitenbehandelingstelling is vermeld. In de besluiten van 4 juli 2017 en 21 december 2017 is weliswaar niet expliciet op het ontbreken van die informatie gewezen, maar het college heeft in zijn brief van 8 mei 2017 wel om die gegevens gevraagd en Vermilion heeft die gegevens niet overgelegd.

Vermilion betoogt echter terecht dat het college het niet overleggen van die verklaringen niet mede aan de buitenbehandelingstelling ten grondslag mocht leggen. Vermilion heeft verklaard dat 679 van de ongeveer 700 eigenaren hebben verklaard bereid te zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Niet is gebleken dat deze verklaring van Vermilion onjuist is. Gelet op de aard van het project, waarbij van belang is dat het zal worden uitgevoerd op een groot aantal percelen met in totaal ongeveer 700 verschillende eigenaren waarvan reeds 679 eigenaren hebben aangegeven bereid te zijn hun medewerking te verlenen, bestaan er op voorhand geen aanwijzingen dat het project niet zal kunnen worden uitgevoerd en Vermilion daarom niet als belanghebbende bij de aanvraag zou kunnen worden aangemerkt dan wel dat evidente privaatrechtelijke belemmeringen aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg zouden staan. Onder deze omstandigheden heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het de getekende intentieverklaringen nodig heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Het betoog slaagt in zoverre.

10.    Vermilion betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college haar ten onrechte heeft verzocht om de aanvraag aan te vullen met informatie over de gevolgen van gaswinning en het maatschappelijk draagvlak daarvoor. Het college heeft ter zitting erkend dat het Vermilion in zijn brief van 8 mei 2017 ten onrechte heeft verzocht gegevens over te leggen over de maatschappelijke uitvoerbaarheid. De Afdeling is verder van oordeel dat het college Vermilion evenmin heeft mogen vragen gegevens over te leggen over de (ruimtelijke) gevolgen van gaswinning. De aanvraag heeft daarop immers geen betrekking.

Vermilion betoogt voorts terecht dat de rechtbank voorbij is gegaan aan haar betoog dat, gelet op artikel 4.4, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht, het college ten onrechte heeft verzocht om gegevens die de bestaande situatie in kaart brengen, aangezien het zelf over die informatie beschikt. Indien Vermilion aan het college de hiervoor onder 9.2 bedoelde gegevens heeft verstrekt, is het voor het college duidelijk waar welke activiteiten worden verricht. De Afdeling is van oordeel dat het college Vermilion dan niet mag vragen om gegevens over, zoals in het besluit op bezwaar nader is toegelicht, de bebouwing die op de desbetreffende percelen staat en de aanwezige infrastructuur en leidingen. Over die informatie beschikt het college immers zelf.

Het betoog slaagt.

11.    Hoewel het college ten onrechte het ontbreken van de in overweging 9.3 en 10 bedoelde gegevens mede aan de buitenbehandelingstelling ten grondslag heeft gelegd en in zoverre het betoog van Vermilion terecht is voorgedragen, kan dat niet leiden tot het ermee beoogde doel. Zoals is overwogen in overweging 9.2 heeft het college aan Vermilion wel kunnen verzoeken de in die overweging aan de orde gekomen gegevens over te leggen.

12.    Gelet op hetgeen hiervoor in overweging 9.2 is overwogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanvraag te algemeen en te weinig concreet dan wel specifiek is en het college de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen.

13.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Slump    w.g. Pieters
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020

473.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:5

1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

[…],

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

[…].

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…],

b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

[…].

Regeling omgevingsrecht

Artikel 1.3

1. In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

a. de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

b. het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

c. een omschrijving van de aard en omvang van het project;

d. indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

e. indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

2. De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto's of andere geschikte middelen.

[…].

Artikel 3.1

1. In of bij de aanvraag om een vergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de wet verstrekt de aanvrager bij de omschrijving van de aard, omvang en effecten van de activiteit gegevens en bescheiden over:

a. de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;

b. de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;

c. de te gebruiken materialen;

d. in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;

e. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.

2. Indien dat is voorgeschreven in het bestemmingsplan verstrekt de aanvrager een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

Artikel 3.2

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens en bescheiden over:

a. het beoogde en het huidige gebruik van de gronden en de bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;

b. de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening;

c. indien dat met toepassing van artikel 41 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, is verplicht door het bevoegd gezag, een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;

d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van het terrein behorende bij het voorgenomen bouwwerk;

e. de reden waarom en de mate waarin wordt afgeweken van het exploitatieplan.