Uitspraak 201906614/1/R3


Volledige tekst

201906614/1/R3.
Datum uitspraak: 15 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Barendrecht,

en

de raad van de gemeente Barendrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Mr. Lohmanstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Patrimonium Barendrecht een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2019, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant] en [gemachtigde A], bijgestaan door mr. E. Lems, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Verbeet, D. Amesz, J.T.A. Leijdens, P. Luijendijk, A. van Mill en M. Verschoor-de Ruiter, zijn verschenen. Voorts is ter zitting woningstichting Patrimonium Barendrecht, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Ferwerda, advocaat te Rotterdam, [gemachtigde B] en [gemachtigde C] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van drie blokken met 93 sociale huurwoningen aan de Mr. Lohmanstraat te Barendrecht. Om dit te realiseren zullen 45 bestaande sociale huurwoningen en twee twee-onder-een-kapwoningen worden gesloopt. Het plan wijzigt tevens de ontsluitingsstructuur en de parkeermogelijkheden binnen het plangebied.

[appellant] en anderen wonen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. De nieuwe woningen zullen achter de woningen van [appellant] en anderen worden gebouwd en deels naast [locatie 1]. [appellant] en anderen vrezen met name voor hun privacy en uitzicht.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Grootschaligheid

3.    [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met het deel van het bestemmingsplan, dat naast en achter hun woningen bebouwing mogelijk maakt (blok F).

Zij betogen dat de locatie ongeschikt is voor een grootschalig appartementencomplex, zeker met vier bouwlagen. Zij voeren hiertoe aan dat hun woningen tot op heden altijd omgeven zijn geweest door laagbouw (eengezinswoningen) en dat hoogbouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet passend is.

3.1.    Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een bestemmingsvlak opgenomen naast en achter de woningen van [appellant] en anderen met de enkelbestemming "Wonen" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie-3". Binnen dit bestemmingsvlak is naast en schuin achter de woningen van [appellant] en anderen een bouwvlak opgenomen (blok F). Het gebied naast blok F heeft dezelfde bestemming en hieraan is op de verbeelding de functieaanduiding "parkeerterrein" toegevoegd.

Artikel 7, lid 7.1 van de planregels luidt:

"De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maximaal 93 sociale huurappartementen;

b. ter plaatste van de functieaanduiding "parkeerterrein" zijn de gronden bestemd voor parkeerterrein;

[ …]."

Lid 7.2.1 luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatste van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

[…]."

De op de verbeelding opgenomen maximum bouwhoogte van blok F is naast de woningen van [appellant] en anderen 12 meter en schuin achter de woningen 14,5 meter.

Artikel 12 luidt:

"Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt pas verleend, indien:

[…]

f. wordt aangetoond dat de balkons met niet transparant glas worden uitgevoerd;".

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt in het centrum van Barendrecht, een stedelijk gebied. De Afdeling stelt met de raad vast dat er sprake is van een geleidelijke overgang van het centrum naar dorpse bebouwing. Op het perceel Dorpsstraat 50 is de maximum bouwhoogte 19 meter en op de Middenbaan 111 (theater Het Kruispunt) 12 meter. Deze gebouwen bevinden zich aan de centrum-kant van het plangebied. Aan de andere kant van het plangebied bevindt zich lagere bebouwing aan het Achterom. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, waarin maximum bouwhoogtes van 12 tot 14,5 meter zijn opgenomen, past in de omgeving en niet te grootschalig is.

Het betoog faalt.

Privacy en uitzicht

4.    [appellant] en anderen betogen dat het plan een inbreuk vormt op hun privacy en uitzicht, omdat het appartementencomplex op korte afstand van hun woningen is geprojecteerd. De toekomstige bewoners kunnen door de ramen en vanaf de balkons recht in hun achtertuinen kijken, aldus [appellant] en anderen. Zij menen dat de inbreuk daarom onaanvaardbaar en onevenredig is.

4.1.    Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met een maximum bouwhoogte van 14,5 meter schuin achter de woningen van [appellant] en anderen en 12 meter naast de woningen op 3,77 meter afstand van de erfgrens van [appellant].

De Afdeling overweegt ten aanzien van het uitzicht dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen in zoverre niet zodanig zal worden aangetast, dat hieraan een doorslaggevend belang had moet worden toegekend. Hierbij betrekt de Afdeling de maximale bouwhoogtes die in de planregels zijn opgenomen en de omstandigheid dat het plangebied zich in een stedelijke omgeving bevindt.

De raad ontkent niet dat er sprake is van vermindering van privacy. De Afdeling oordeelt echter dat deze vermindering niet zodanig is dat het bestemmingsplan na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid had kunnen worden vastgesteld. De raad heeft in de planregels de voorwaarde opgenomen dat de balkons met niet-transparant glas worden uitgevoerd om [appellant] en anderen tegemoet te komen en de privacy zo veel mogelijk te beschermen.

Het betoog faalt.

Motie

5.    [appellant] en anderen betogen dat uit de motie die de raad tijdens de gemeenteraadsvergadering van 2 juli 2019 heeft aangenomen blijkt dat er geen sprake is van goede ruimtelijke ordening. In de motie staat dat "het bestemmingsplan, zoals nu voorligt, de grenzen bereikt van een goede ruimtelijke ordening m.b.t. de afstand tot bestaande bebouwing" en de motie draagt het college op om tot een redelijke en billijke oplossing te komen met de direct betrokkenen. [appellant] en anderen betogen dat een dergelijke oplossing echter niet is bereikt en dat hun woning door het plan onverkoopbaar is.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat uit de motie niet blijkt dat de gemeenteraad het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening acht. In tegendeel: de raad heeft het plan vastgesteld en daarmee in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening bevonden. De motie behelst slechts een oproep aan het college om zo mogelijk, bij de uitvoering van het plan tot een vergelijk te komen met [appellant] en anderen.

Wat betreft de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant], bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

Het betoog faalt.

Privaatrechtelijke belemmering

6.    [appellant] en anderen betogen dat de korte afstand tussen de bestaande bebouwing en de beoogde nieuwbouw tevens in strijd is met het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij stellen dat de afstand tussen de erfgrens van het perceel van [appellant] ([locatie 1]) tot de gevel van het appartementencomplex 3,77 meter bedraagt. De afstand van het dichtstbijzijnde balkon tot de erfgrens is minder dan 2 meter, aldus [appellant] en anderen. Dit is volgens hen in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het BW, waarin is bepaald dat het niet is geoorloofd om binnen 2 meter van de erfgrens een balkon te hebben voor zover dat balkon uitzicht geeft op het erf van de buren.

6.1.    Artikel 5:50, eerste lid, van het BW luidt:

"1 Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven."

Artikel 11, lid 11.1, van de planregels luidt:

"De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;

b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt."

6.2.    Het bouwvlak van het appartementencomplex zoals weergeven op de verbeelding maakt op zichzelf geen bebouwing mogelijk op minder dan 2 meter van de dichtstbijzijnde perceelgrens. Artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder a, van de planregels stelt echter dat balkons de aanduidingsgrenzen mogen overschrijden, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt. In zoverre staat het plan op zichzelf niet in de weg aan balkons op minder dan 2 meter van de erfgrens. Of een balkon binnen deze afstand wordt geplaatst komt pas aan de orde bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Met de raad stelt de Afdeling dat er geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering waarvan op voorhand moet worden aangenomen dat die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Zienswijze herhaald en ingelast

7.    [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de nota van zienswijze is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

9.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020

271-944.