Uitspraak 201903064/3/A3


Volledige tekst

201903064/3/A3.
Datum beslissing: 9 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2019 in zaken nrs. 17/6266,6270,6271,6273,6276,6321 in het geding tussen:

Stichting Greenpeace Nederland, gevestigd te Amsterdam,

en

de minister.

Procesverloop

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2019 in zaken nrs. 17/6266,6270,6271,6273,6276,6321.

De minister heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft op een inventarislijst nader aangeduide stukken, waaronder verificatieverslagen, schriftelijke waarschuwingen en jaarrekeningen, alsmede een aantal dwangsombesluiten

Overwegingen

1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

2.    Uit de toelichting op het verzoek volgt dat het verzoek beperkt is tot de 19 documenten genoemd in kolom 7 van de inventarislijst (beginnend met document 2 en eindigend met document 32). Daarnaast ziet het verzoek op dwangsombesluiten van 7 september 2018, 4 november 2018 en 7 maart 2019.

3.    De minister heeft toegelicht dat de documenten waarvan geheimhouding wordt gevraagd commerciële, operationele en tactische bedrijfsgegevens bevatten. Bij Wob-verzoeken vindt een gedegen en tijdrovend onderzoek plaats naar de vraag welke gegevens openbaar mogen worden gemaakt. Dergelijke gegevens worden in de stukken weggelakt en derden hebben de mogelijkheid tegen openbaarmaking rechtsmiddelen aan te wenden. Die mogelijkheid bestaat in deze procedure niet, aldus de minister. Hieraan heeft hij toegevoegd dat de wijze waarop hij vergaarde toezichtgegevens gebruikt, wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Derden, waaronder aanvragers om handhaving, zijn daaraan niet gebonden. De minister wijst er verder op dat gebleken is dat dit soort informatie uit de procedure in de media verschijnt en dat negatieve berichtgeving  de betrokken bedrijven disproportioneel schaadt.

4.    Greenpeace heeft de stellingen van de minister bestreden. Voor zover zij zich op het standpunt stelt dat (enkele van de) documenten zijn aan te merken als besluiten als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, laat de Afdeling dit in het midden omdat het oordeel daarover toekomt aan de zittingskamer. Nu de documenten waarvan geheimhouding is gevraagd naar het oordeel van de Afdeling zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, dient de Afdeling te onderzoeken of het beroep van de minister op artikel 8:29, derde lid, van de Awb gerechtvaardigd is.

5.    De beslissing van de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

6.    De Afdeling deelt niet het standpunt van de minister dat de waarborgen in een Wob-procedure bij een verzoek als het onderhavige niet gelden. De minister kan, net als bij een besluit op een Wob-verzoek, per zelfstandig onderdeel van de documenten aangeven dat en waarom er sprake is van bedrijfsvertrouwelijke informatie. Dat tegen Wob-besluiten de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen open staat maakt dit niet anders.  De Afdeling volgt de minister evenmin in de redenering dat de mogelijke schadelijke gevolgen van de openbaarmaking van informatie die in deze procedure aan Greenpeace wordt verstrekt een gewichtige reden vormt om Greenpeace de kennisneming van de stukken waarop zij ingevolge de bepalingen van de Awb recht heeft te onthouden.

7.    Daarbij is het volgende van belang. Uit artikel 8:29, tweede lid, van de Awb volgt dat in ieder geval geen sprake is van gewichtige redenen wanneer ingevolge de Wob een verplichting tot openbaarmaking van de informatie bestaat. In kolom 5 van de inventarislijst met op de zaak betrekking hebbende stukken staan 12 documenten die, deels geschoond, openbaar zijn gemaakt op grond van de Wob (kenmerk 15-0098 en 15-1773) en die door de minister zonder een verzoek om geheimhouding zijn ingezonden. Het gaat daarbij om verificatieverslagen. In die verificatieverslagen zijn, afgezien van persoonsgegevens, slechts zeer beperkt bedrijfsgegevens zwart gemaakt. Bij de besluiten waarbij die verificatieverslagen openbaar zijn gemaakt, zijn ook schriftelijke waarschuwingen openbaar gemaakt. In die waarschuwingen zijn behoudens persoonsgegevens in het geheel geen passages in de openbaar gemaakte versies geschoond. De door de minister ingezonden verificatieverslagen en schriftelijke waarschuwingen verschillen niet van de verificatieverslagen en schriftelijke waarschuwingen die de minister op grond van de Wob openbaar heeft gemaakt en wel aan de gedingstukken zijn toegevoegd. Gesteld noch gebleken is dat in geval van een Wob-verzoek ten aanzien van een verificatieverslag of een schriftelijke waarschuwing op een andere wijze door de minister wordt beslist. Onder die omstandigheden bestaan er geen gewichtige redenen voor de geheimhouding van de verificatieverslagen en de schriftelijke waarschuwingen behoudens de (beperkte) vergelijkbare passages die in de hiervoor genoemde documenten zijn geschoond.

8.    Wat betreft de drie dwangsombesluiten geldt naar het oordeel van Afdeling hetzelfde. Voor zover de dwangsombesluiten bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten kan een geschoonde versie worden gemaakt. Daarbij zal de minister moeten bezien of, anders dan bij de schriftelijke waarschuwingen, er wel aanleiding is om bepaalde passages te schonen. Wat betreft document 14 (afzien oplegging last onder dwangsom) overweegt de Afdeling dat daarin geen bedrijfsvertrouwelijke informatie is opgenomen, zodat het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre niet gerechtvaardigd is.

9.    Ten aanzien van de documenten met de nummers 11, 12, 13, 31 en 32 overweegt de Afdeling dat aannemelijk  is dat deze documenten bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten, maar niet volledig. Ten aanzien van deze documenten zal de minister derhalve ook een nieuwe afweging moeten maken.

10.    Documenten 19, 20, 24 en 25 betreffen jaarrekeningen uit 2014 en 2015. Het gaat hier om jaarrekeningen die kennelijk zijn toegezonden aan de Kamer van Koophandel. Dergelijke jaarrekeningen zijn in beginsel openbaar. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien, dat gewichtige redenen zich niettemin tegen openbaarmaking verzetten.

11.    De Afdeling acht gelet op het voorgaande het verzoek tot beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd.

12.    De Afdeling bepaalt dat de door de minister ingezonden stukken aan hem worden teruggezonden. Tevens zal de Afdeling de minister verzoeken de stukken, deels in geschoonde vorm, wederom in te zenden ter voeging in het dossier. De Afdeling ziet aanleiding te bepalen dat de stukken, evenals de inventarislijsten waarop deze stukken zijn vermeld, daarnaast uitsluitend behoeven te worden gezonden aan Greenpeace. Zij neemt hierbij in aanmerking dat de derde-belanghebbenden de stukken, voor zover deze op hen betrekking hebben, al kennen.

13.    Indien de minister geen gehoor geeft aan de in dictumonderdelen II. en III. aangeduide verzoeken om toezending van stukken, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    wijst het verzoek af;

II.    verzoekt de minister binnen tien dagen na heden een ongeschoonde versie van de stukken 14, 19, 20, 24 en 25 aan de Afdeling en de Stichting Greenpeace Nederland toe te sturen;

III.    verzoekt de minister binnen tien dagen na heden een met inachtneming van deze uitspraak geschoonde versie van de overige stukken waarop het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb betrekking heeft aan de Afdeling en de Stichting Greenpeace Nederland toe te sturen.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Daalder    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2020